Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
10 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder bij de rechtbank en het gerechtshof een verzoek ingediend om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud door de man, verweerder in cassatie. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de vrouw in hoger beroep ging. Het hof bepaalde de partneralimentatie op € 2.259,-- bruto per maand, maar de vrouw was van mening dat haar behoefte aan alimentatie veel hoger was, namelijk € 12.500,-- bruto per maand. Het hof had overwogen dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte had van € 2.500,-- netto per maand, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad constateerde dat het hof niet voldoende inzicht had gegeven in de uitgaven die het in aanmerking had genomen bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van alimentatie.