ECLI:NL:HR:2015:1829

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
14/01906
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en cessie in vordering uit wanprestatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de vraag centraal stond of de verjaring van een vordering uit wanprestatie was gestuit ten behoeve van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 29 oktober 2013 was gewezen. De eiser had eerder verschillende vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, daterend van 2009 tot 2011, in zijn voordeel gehad, maar het hof had in zijn arrest de vordering van de eiser afgewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser dan ook verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van KPN, de verweerder in cassatie, waren begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen en de gevolgen van cessie in het kader van vorderingen uit wanprestatie. De Hoge Raad bevestigde hiermee de eerdere uitspraken van de lagere rechters en onderstreepte de noodzaak voor eisers om tijdig actie te ondernemen om verjaring te voorkomen.

Uitspraak

10 juli 2015
Eerste Kamer
nr. 14/01906
Hoge Raad der Nederlanden
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
KPN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en KPN.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 327268/HA ZA 08-4271 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 februari 2009, 19 augustus 2009, 21 april 2010, 90 juni 2010, 15 september 2010, 26 januari 2011 en 20 juli 2011;
b. het arrest in de zaak 200.103.944/01 van het gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
KPN heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 juni 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van KPN begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 juli 2015.