Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 23 april 2014 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet kunnen leiden tot een andere uitkomst in de zaak.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de middelen geen nadere motivering behoeven wanneer zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of de eenheid van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 7 juli 2015. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier J.D.M. Hart was ook aanwezig bij deze uitspraak.