Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"DAGVAARDING PARTIEEL NIETIG
Inleiding
1. De dagvaarding dient gedeeltelijk nietig te worden verklaard.
Nietigheid t.a.v. gooien verfbommen naar panden, politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen, portofoons, verbalisanten
2. Op de eerste plaats bepleit ik nietigheid van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op gooien van verfbommen naar panden, politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen, portofoons en verbalisanten. Daarbij stel ik het volgende voorop.
3. Als tweede feit is op impliciet cumulatief wijze openlijke geweldpleging ten laste gelegd. Anders gezegd: de achter de negen aldaar genoemde gedachtestreepjes zouden volgens de bedoeling van de steller van de tenlastelegging - indien bewezen verklaard en te kwalificeren - steeds een op zich zelf staande openlijke geweldpleging opleveren. En openlijke geweldpleging door gooien van verfbommen naar het gemeentehuis, én openlijke geweldpleging door het gooien van verfbommen naar snackbar El Greco, etc.
4. De tenlastelegging kan niet zo worden geïnterpreteerd dat slechts bij bewezenverklaring van de feiten, genoemd achter alle gedachtestreepjes, die onderlinge samenhang een eenmalige openlijke geweldpleging oplevert.
5. De tenlastelegging mag voorts niet zo zijn opgesteld dat deze kan zien op een ander feit dan het feit dat de steller beoogde. Corstens en Borgers merken op:
'Zodra de verdachte meermalen een bankoverval heeft gepleegd, is voor hem en voor de rechter onduidelijk welke bankoverval de officier van justitie op het oog had. Dan zal er een nadere specificatie in de tenlastelegging moeten worden opgenomen, door de vermelding van tijd en plaats en de in het tweede lid van art. 261 genoemde omstandigheden. Toen een verdachte werd beschuldigd van heling van pandbrieven in de maand oktober 1978, werd de dagvaarding door de Hoge Raad nietig verklaard, omdat de verdachte volgens de bewijsmiddelen zowel op 4 als op 9 oktober 1978 pandbrieven had vervoerd. De tenlastelegging had op één van die transporten betrekking.'
Vgl. G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 2011, XTV.2, par. 1
6. Het in het dossier gerelateerde gooien van verfbommen op 24 en 25 mei 2013 is ten minste in twee tijdvakken te verdelen: het gooien tussen globaal 22.46 en 00.00 uur en het gooien na 01.20 uur.
7. Dat eerste tijdvak betrof onder meer het gooien van verfbommen tegen politieambtenaren en het gooien van verfbommen tegen omliggende panden tijdens de aankomst van de politie. Zie bijvoorbeeld pagina 52, de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]:
'Verder zagen wij dat (..) zij zogenaamde verfbommen naar beneden gooiden. Wij zagen dat diverse politievoertuigen, aangrenzende panden en politiemensen met deze verf werden besmeurd.'
8. Niet is in het dossier gespecificeerd om welke panden het daarbij ging.
9. Het tweede tijdvak betrof het gooien van verfbommen tegen politieambtenaren en tegen panden tijdens het benaderen van de panden ter daadwerkelijke ontruiming.
Zie bijvoorbeeld pagina 46, de bevindingen van verbalisant [verbalisant 9]:
'Wij werden geraakt door grote hoeveelheden (..) verfbommen. Ik zag tevens dat ook op straat en op panden om ons heen vele verfbommen uiteen spatten.'
10. Ook hier is in het dossier niet gespecificeerd om welke panden het daarbij ging.
11. Deze verdeling in twee tijdvakken is relevant. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 9] blijkt namelijk dat kort voorafgaand aan het benaderen van de panden ter ontruiming werd waargenomen dat personen het pand in- en uitgingen.
12. [verbalisant 9] relateert dat hij om 22.30 uur ter plaatse naar de Ubicapanden is gegaan. Daar aangekomen neemt hij onder andere een brand waar en het gooien met vuurwerk. Vervolgens relateert hij over een overleg met onder meer de hoofdinspecteur van politie en de pelotonscommandant van de mobiele eenheid, met als uitkomst dat men de panden zou binnengaan om alle daar aanwezigen aan te houden. Vervolgens luidt het
(pagina 45):
'Ik had inmiddels informatie dat men recentelijk nog had gezien dat er personen in en uit het pand gekomen waren aan de zijde van de Telingstraat. (..) Het was mij bekend dat er hier zich een deur bevond en een brandtrap die toegang geeft tot het hoger gelegen dak Uit ervaring weet ik dat krakers over het algemeen de meest gangbare toegangen tot een pand zwaar barricaderen teneinde binnentreden te bemoeilijken en te vertragen. Aangezien er kennelijk recentelijk nog personen in en uit het pand gekomen waren aan de zijde van de Telingstraat besloot ik om hier ook naar binnen te gaan. Dit omdat vermoedelijk men niet veel tijd had gehad om te barricaderen. Op zaterdag 25 mei 2013, omstreeks 01.20 uur, startte ik mijn actie om het pand te gaan betreden.'
13. Omdat het tijdstip van het naar binnen en naar buiten gaan door personen door [verbalisant 9] niet exact wordt genoemd, moet ervan worden uitgegaan dat dit geschiedde kort voor 01.20 uur. Die conclusie wordt ondersteund door de inhoud van zijn zo-even geciteerde bevindingen, die immers inhouden dat zo kort mogelijk na het naar binnen gaan van de personen werd binnengetreden door de politie. [verbalisant 9] stelt snel na het naar binnen en naar buiten gaan van de bedoelde personen door dezelfde ingang naar binnen te willen gaan, om te voorkomen dat voldoende tijd bestaat om van binnenuit die ingang te barricaderen.
14. Dat naar binnen en naar buiten gaan van personen betekent logischerwijs dat het gooien van verfbommen tussen 22.46 en 00.00 uur door een geheel andere groep personen kan zijn gepleegd dan het gooien van verfbommen na 01.20 uur.
15. Als onderdeel van het tweede ten laste gelegde feit is ten laste gelegd achter het eerste tot en met het vijfde gedachtestreepje: het gooien van verfbommen diverse met name genoemde panden.
16. Omdat het besmeuren van panden zowel plaatsvond in het eerste als in het tweede tijdvak, had in de tenlastelegging nader moeten worden gespecificeerd om welk gooien, met andere woorden: op welk tijdstip, het precies gaat. Daarbij verdient opmerking dat ook de aangiften van de verschillende pandeigenaren niet verduidelijken in welk tijdvak welke panden precies besmeurd zouden zijn geraakt. Alle aangevers noemen als tijdstip: tussen 23.30 en 2.00 uur (zie pagina 94 tot en met 103). Ofwel: zij stellen dat hun panden ofwel in het eerste, ofwel in het tweede tijdvak zijn besmeurd.
17. Nu nadere tijdspecifïcatie ontbreekt dient de tenlastelegging voor wat betreft het tweede feit onder de eerste vijf gedachtestreepjes nietig te worden verklaard.
18. Als onderdeel van het tweede feit is tevens ten laste gelegd, achter het zesde gedachtestreepje: het gooien van verfbommen naar politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen en portofoons. Dit gooien heeft blijkens het proces-verbaal zowel plaatsgevonden in het eerste als in het tweede tijdvak. Daarom had ook wat betreft deze onderdelen de tenlastelegging qua tijdstip nader moeten worden gespecificeerd. Nu dat niet is gebeurd, dient zij ook voor wat betreft deze onderdelen nietig te worden verklaard.
19. Als onderdeel van het tweede feit tot slot is ten laste gelegd, achter het achtste gedachtestreepje: het gooien van verfbommen tegen een of meer verbalisanten. Ook dit gooien heeft blijkens het proces-verbaal zowel plaatsgevonden in het eerste als in het tweede tijdvak. Daarom had ook wat betreft dit onderdeel de tenlastelegging qua tijdstip nader moeten worden gespecificeerd. Nu dat niet is gebeurd, dient zij ook op dit punt nietig te worden verklaard.
Nietigheid t.a.v. gooien verfbommen naar ondersteuningsmiddelen
20. Onder het tweede feit is onder meer ten laste gelegd: het gooien van verfbommen naar 'ondersteuningsmiddelen'. Die aanduiding is onvoldoende duidelijk, waaraan niet afdoet de vermelding in de tenlastelegging tussen haakjes van portofoons. In het dossier worden veel meer objecten genoemd die voor ondersteuningsmiddelen zouden kunnen doorgaan, zoals politievoertuigen, een dienstfïets, schoenen, een ladder, wapens, helmen, overals, gereedschappen en camera's (zie bijv. pagina 34 en de aangiften van de politie op pagina's 104-106).
21. Redenen waarom de dagvaarding op het onderdeel 'ondersteuningsmiddelen' nietig behoort te worden verklaard."