De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot "het onder 3 tenlastegelegde (de overval in Driebergen-Rijsenburg op 24 mei 2011)" als bewijsoverwegingen van het Hof het volgende in:
"De betrokkenheid van verdachte bij de overval
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte bij de voorschreven overval betrokken is geweest en zo ja als medepleger of als medeplichtige. In dit verband zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
De kraaienpoten
De kraaienpoten die zijn aangetroffen in de sporttas in de auto zijn veiliggesteld, inbeslaggenomen en voorzien van nummer SIN AADP0807NL38.
De kraaienpoten die in de sporttas zijn aangetroffen, zijn apart bemonsterd en als veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Van het celmateriaal in de bemonsteringen AADP0807NL #37 en #38 zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar vergeleken. AADP0807NL #37 en #38 kunnen afkomstig zijn van onbekende man F. Het DNA-profiel van het celmateriaal #38 (gekoppeld aan onbekende man F) is opgenomen in de Nederlandse databank voor strafzaken en is vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] (geboren [geboortedatum] 1978). Dit betekent dat het celmateriaal in #38 afkomstig kan zijn van [verdachte]. Bovendien kan het celmateriaal in de bemonstering #37 eveneens afkomstig zijn van [verdachte]. De berekende frequentie of matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Verdachte heeft eerst op 17 januari 2013 een verklaring gegeven voor het aangetroffen DNA op de kraaienpoten.
Deze verklaring luidt kort gezegd dat verdachte de CIE (thans TCI), [betrokkene 1] en [betrokkene 2], in februari of maart 2011 heeft verteld over kraaienpoten die in een loods werden gemaakt. Verdachte heeft van de CIE de opdracht gekregen de kraaienpoten in te kopen. Hij heeft de kraaienpoten meegenomen naar een ontmoeting met de CIE en ze daar aan hen getoond. Bij gelegenheid daarvan moet zijn DNA op de kraaienpoten terecht zijn gekomen. De CIE wilde de kraaienpoten echter niet hebben waarna verdachte de kraaienpoten naar de loods heeft teruggebracht.
Uit de brief van CIE-officier van justitie, mr. B. Wind van 27 januari 2013 volgt dat uit onderzoek is gebleken dat geen informant die door de CIE Amsterdam al dan niet in de door verdachte gestelde periode kraaienpoten heeft laten zien of heeft aangeboden aan runners van de CIE. Voorts is niet gebleken dat een informant opdracht of toestemming heeft gekregen van de CIE of een CIE-officier van justitie om kraaienpoten aan te kopen of te verkrijgen. De officier van justitie stelt vervolgens vast dat de bewering van verdachte onjuist is en er - vanwege opsporings- en veiligheidsbelangen - derhalve geen noodzaak bestaat opening van zaken te geven over de vraag of verdachte door de CIE is benaderd. In het proces-verbaal van De Wind van 13 januari 2014 - dat tot stand is gekomen nadat verdachte op eigen initiatief vanuit de PI telefonisch contact heeft opgenomen met [betrokkene 2] - is vermeld dat de brief van 27 januari 2013 op volledige waarheid berust. Wel volgt ditmaal uit het proces-verbaal dat de CIE, bij monde van [betrokkene 2], met verdachte over kraaienpoten heeft gesproken. Kennelijk heeft de officier van justitie het verantwoord geacht, al dan niet gelet op het gegeven dat verdachte zelf telefonisch contact heeft gezocht met [betrokkene 2], opening van zaken te geven over de CIE contacten die verdachte heeft gehad en waarover bij gelegenheid van een van die contacten is gesproken. Van onwaarheden of onjuistheden in de hierover opgemaakte processen-verbaal is het hof echter niets gebleken. In voormeld proces-verbaal wordt benadrukt dat er met verdachte geen afspraken zijn gemaakt over kraaienpoten zoals door hem is beweerd.
Uit de gesprekken die verdachte met [betrokkene 2] vanuit de PI heeft gevoerd valt weliswaar op te maken dat er over kraaienpoten is gesproken maar niet dat er afspraken met de CIE zijn gemaakt zoals door verdachte is beweerd noch dat hij kraaienpoten al dan niet in opdracht van de CIE heeft meegenomen en aan de CIE heeft laten zien. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2014, opgemaakt door De Wind en de chef van de CIE, Venema, volgt dat de CIE met verdachte over kraaienpoten heeft gesproken maar niet dat hij kraaienpoten aan een of meer runners heeft laten zien of aangeboden hetgeen ook niet door runners van de CIE is gevraagd aan verdachte.
Het hof acht de verklaring van verdachte over de vraag op welke wijze zijn DNA op de kraaienpoten is gekomen niet aannemelijk gelet op bovenvermelde informatie van de CIE. Dat er contacten zijn geweest met de CIE staat op grond van het bovenvermelde vast, maar doet aan het vorenstaande niets af. Op geen enkele wijze is gebleken dat vanwege de CIE, politie of openbaar ministerie onwaarheden en/of onjuistheden naar voren zijn gebracht.
Daar komt bij dat verdachte zich bij de politie lang op zijn zwijgrecht heeft beroepen en eerst op 17 januari 2013 met een verklaring over zijn DNA op de kraaienpoten is gekomen. Bovendien heeft verdachte over de vraag op welk moment zijn DNA op de kraaienpoten is terecht gekomen en op welke wijze wisselend verklaard. Het hof zal de aangetroffen DNA-sporen van verdachte op de kraaienpoten derhalve bezigen tot het bewijs.
De raadsman heeft, indien het hof de van verdachte aangetroffen DNA-sporen voor het bewijs zal bezigen,
- in voorwaardelijk zin - zijn gedane verzoeken (het hof begrijpt de verzoeken, zoals gedaan in het mailbericht van 13 mei 2014 (en herhaald ter terechtzitting van 27 mei 2014)) herhaald.
Het hof heeft ter terechtzitting van 27 mei 2014 de verzoeken van de verdediging afgewezen. Het hof ziet, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding om die beslissing te herzien. Het verzoek om de runners [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen was bovendien daarvoor al door het hof afgewezen in het tussenarrest van 1 oktober 2013. In het tussenarrest is toen aangegeven dat verdachte die getuigen wilde horen ter bevestiging van zijn verklaring dat zijn DNA op de kraaienpoten terecht is gekomen, omdat verdachte die kraaienpoten uit een loods heeft gehaald en aan CIE-runners heeft laten zien. Het hof was toen van oordeel dat geen begin van aannemelijkheid voor het alternatieve scenario van de verdachte bestond en dat verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging werd geschaad door het niet horen van deze getuigen. Ter zitting van 14 januari 2014 heeft de verdachte verklaard dat hij in een loods een tas vond, dat hij de tas heeft opengemaakt en dat hij zag dat daarin kraaienpoten zaten. Eén kraaienpoot zou hem toen door de tas heen in zijn been hebben geprikt. Na de overval in Driebergen zou verdachte zijn benaderd door de CIE-runners. Verdachte is toen weer naar de loods gegaan en heeft kraaienpoten opgehaald en meegenomen naar de plaats waar hij de CIE-runners zou ontmoeten. Verdachte kan niet zeggen of hij de kraaienpoten aan de CIE-runners heeft getoond.
Met zijn verklaring lijkt de verdachte te willen stellen dat de reden dat het DNA is aangetroffen op de kraaienpoten een andere is dan zijn betrokkenheid bij de overval in Driebergen. Uit de verklaringen van verdachte blijkt niet hoe de CIE-runners dit kunnen bevestigen. Verdachte heeft niet gesteld dat de CIE-runners iets kunnen verklaren over de omstandigheid dat verdachte de kraaienpoten in de loods vond en zich daaraan heeft geprikt. De keer dat verdachte met de CIE-runners had afgesproken en kraaienpoten bij zich zou hebben gehad, vond plaats na de overval in Driebergen. De kraaienpoten die verdachte toen bij zich zou hebben gehad, kunnen niet de kraaienpoten zijn die de politie voordien in de vluchtauto heeft aangetroffen. Het hof ziet daarom nog steeds geen verdedigingsbelang om [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen. Het bijkomende argument van de verdediging om te kunnen onderzoeken of er mogelijk vormen zijn verzuimd, maakt dat niet anders. Het verzoek om [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen wordt bijgevolg opnieuw afgewezen. Ook de andere verzoeken, die het hof reeds op 27 mei 2014 heeft afgewezen, worden opnieuw afgewezen, omdat het hof de noodzaak tot het horen van die getuigen, het beluisteren van telefoongespreken ter zitting, het toevoegen van gesprekken en schriftelijke stukken niet is gebleken."
3.4.1.Het proces-verbaal van het openbaar deel van de terechtzitting van het Hof van 27 mei 2014 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de gesprekken die verdachte vanuit de PI gevoerd heeft met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ad verbatim zijn uitgewerkt en bij de gedelegeerd raadsheer-commissaris, in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal en de raadsman, zijn uitgeluisterd. Ook het aanvankelijk gemiste gesprek van 6 januari 2014 is bij de raadsheer-commissaris boven water gekomen en uitgeluisterd. Dit gesprek is nadien ad verbatim uitgewerkt en aan de raadsman, advocaat-generaal en het hof ter beschikking gesteld.
Voorts is op 6 mei 2014 een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de CIE-officier van justitie, mr B. Wind, en de chef TCI van de eenheid Amsterdam, F. Venema.
Het hof heeft, voor de duidelijkheid en om discussie in de toekomst te voorkomen, besloten dat deze stukken, inclusief het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2014, opgemaakt door F. Venema, als processtukken aan het dossier zullen worden toegevoegd, zo dat niet reeds is geschied.
Voorts maakt de voorzitter melding van de mail van de raadsman van 13 mei 2014 waarin hij enkele nadere onderzoekswerken heeft geformuleerd, de mail van de advocaat-generaal van 14 mei 2014 en de mail van de griffier van het hof van 15 mei 2014 inhoudende de beslissing van de Voorzitter dat vooralsnog geen aanleiding wordt gezien om in de nader geformuleerde onderzoekswensen van de raadsman te bewilligen."
3.4.2.Het proces-verbaal van de niet in het openbaar gehouden terechtzitting van het Hof van 27 mei 2014 houdt het volgende in:
"De raadsman voert het woord - zakelijk weergegeven -:
In mijn mail van 13 mei 2014 heb ik enkele nadere verzoeken gedaan. Het gaat daarbij om de alternatieve lezing die cliënt heeft gegeven over hoe het kan zijn dat zijn DNA op een aantal kraaienpoten terecht is gekomen. Deze lezing is niet door de rechtbank geloofd. Uw hof heeft aanvankelijk, bij tussenarrest van 1 oktober 2013, geconcludeerd dat er geen begin van aannemelijkheid van het alternatieve scenario bestond, gelet op de brief van CIE-officier De Wind van 27 januari 2013. Dat begin is er, wat mij betreft, wel gekomen. Cliënt heeft immers mijn suggestie aangegrepen om zelf telefonisch contact te zoeken met [betrokkene 2] vanuit de PI. Deze gesprekken ondersteunen het begin van aannemelijkheid van het alternatieve scenario van verdachte. Naar aanleiding van deze telefonische contacten heeft uw hof op de vorige inhoudelijke terechtzitting besloten dat deze tapgesprekken uitgewerkt en beluisterd dienden te worden. Ook het gesprek van 6 januari 2014 bleek er uiteindelijk wel te zijn, hoewel de ad verbatim uitwerking daarvan helaas lang op zich heeft laten wachten.
Mijn eerste verzoek is het beluisteren van de opgenomen gesprekken ter terechtzitting van uw hof. Het gaat dan slechts om de gesprekken die cliënt met [betrokkene 2] heeft
gevoerd en niet om het gesprek dat cliënt met [betrokkene 1] heeft gevoerd. Ik wil deze gesprekken ter terechtzitting beluisteren aangezien ik de ad verbatim uitgewerkte tekst van het gesprek van 6 januari 2014 nog niet heb kunnen vergelijken met de audioversie. Bovendien wil ik met u luisteren naar de gesprekken om te horen of er bepaalde intonaties waarneembaar zijn.
Het is juist dat ik het gesprek van 6 januari 2014 al heb beluisterd bij de raadsheer-commissaris maar toen was de ad verbatim uitgewerkte versie nog niet voorhanden. Ik meen mij van het gesprek te herinneren, ik heb daarvan ook aantekeningen gemaakt, dat [betrokkene 2] heeft aangeboden om op te treden als getuige in de strafzaak van cliënt. Dat wordt later echter door hem ontkend. Ik wil daarbij wijzen op het proces-verbaal van bevindingen van Wind van 13 januari 2014."