Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 mei 2014. De verdachte, geboren in 1990, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De advocaat van de benadeelde partij, mr. W.M. Chung, heeft wel een schriftuur ingediend, maar deze bevatte geen middelen van cassatie zoals vereist door de wet. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het cassatieberoep. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, en is openbaar uitgesproken.