Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 december 2013 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1977, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat de eerste en tweede middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, het derde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat leidt tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf wordt verminderd van 27 maanden naar 26 maanden. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Deze beslissing is genomen op 7 juli 2015 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.