ECLI:NL:HR:2015:1788

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
13/05871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep wegens het niet tijdig indienen van middelen van cassatie

Op 7 juli 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 13/05871. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

De zaak is voortgekomen uit een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2013, nummer 22/003123-11. De verdachte, geboren in 1978, had het beroep ingesteld, maar er waren geen middelen van cassatie voorgesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet tijdig een schriftuur door een raadsman had laten indienen, waardoor de ontvankelijkheid van het beroep niet kon worden beoordeeld.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. 13/05871
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2013, nummer 22/003123-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.