ECLI:NL:HR:2015:1783

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
14/02138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1981, had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2014. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten mr. G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident was, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De schriftuur voldeed niet aan de vereisten zoals gesteld in eerdere rechtspraak, waardoor het belang bij het cassatieberoep niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad merkte op dat de verdediging niet de noodzakelijke toelichting had gegeven over het belang bij het cassatieberoep, zoals vereist in HR 11 september 2012.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest benadrukt het belang van een goede onderbouwing van het belang bij cassatie en de noodzaak voor de verdediging om aan de vereisten te voldoen om ontvankelijkheid te waarborgen.

Uitspraak

7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 14/02138
CB/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2014, nummer 21/009019-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het eerste middel keert zich tegen 's Hofs afwijzing van het primaire verzoek van de raadsvrouwe van de verdachte tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Het tweede middel betoogt dat nu sprake is van een "manifest failure" aan de zijde van de raadsvrouwe, het Hof ten onrechte niet heeft ingegrepen teneinde recht te doen aan het door art. 6, eerste lid en derde lid onder c, EVRM gegarandeerde recht op effectieve rechtsbijstand. Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte in midden heeft gelaten of in hoger beroep sprake was van een procedure op tegenspraak dan wel bij verstek.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte genaamd (...) is niet verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr W. Monster, advocaat te Amsterdam, is eveneens niet verschenen.
De griffier belt met het kantoor van de raadsvrouw en verneemt dat de raadsvrouw zich vergist heeft in de zittingsplaats. Zij was in de veronderstelling dat de zaak voor het hof in Amsterdam zou dienen. Zij zal derhalve niet tijdig voor de behandeling van de zaak in Arnhem aanwezig kunnen zijn en heeft een faxbericht gestuurd met als bijlage haar pleitaantekeningen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om het faxbericht van de raadsvrouw af te wachten.
Het onderzoek wordt hervat.
De voorzitter houdt voor het binnengekomen faxbericht van de raadsvrouw van verdachte, primair inhoudende het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak nu haar cliënt een behandeling op tegenspraak verdient. Subsidiair verzoekt zij de meegezonden pleitaantekeningen als voorgedragen te beschouwen en in het dossier te voegen.
De advocaat-generaal voert het woord -zakelijk weergegeven- als volgt:
De verdachte is juist gedagvaard en de raadsvrouw juist opgeroepen. Ik verzoek u het aanhoudingsverzoek af te wijzen en de pleitaantekeningen als voorgedragen te beschouwen.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak afwijst in het belang van een voortvarende rechtspleging en gelet op het feit dat het hof heeft kennis genomen van de pleitnotities van de verdediging. Het hof zal de pleitnotities van de raadsvrouw in het dossier voegen."
2.2.2.
Voormeld faxbericht aan het Hof houdt het volgende in:
"Graag vraag ik met spoed uw aandacht voor het volgende.
Ik treed op als raadsvrouw van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981.
Vandaag staat om 14.50 uur voor uw hof gepland het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter te Utrecht van 3 december jl. Ik ben er tot enkele minuten geleden vanuit gegaan dat deze zitting zou dienen voor het gerechtshof te Amsterdam. Inmiddels weet ik dat dit niet zo is. Hoe dit misverstand heeft kunnen ontstaan, is voor mij nog altijd een raadsel. Omdat ik er net pas achter ben gekomen dat de zaak in Arnhem dient, kan ik nu niet tijdig ter zitting kan verschijnen. Ik vind de gang van zaken hoogst ongelukkig, en reken mijzelf dit ook aan.
Nu cliënt mij heeft gemachtigd hem ter zitting in deze zaak hij te staan (hij zal zelf niet komen) en hij geen afstand doet van zijn recht op een behandeling op tegenspraak in hoger beroep, verzoek ik u hierbij de zaak aan te houden. Cliënt is niet gedetineerd en heeft voor deze zaak ook niet vastgezeten.
Voor het onverhoopte geval u mijn verzoek tot aanhouding niet zou willen honoreren, treft u bijgaand aan mijn pleitaantekeningen. Ik verzoek u in dat geval het ertoe te leiden dat mijn pleitaantekeningen ter zitting zullen worden voorgedragen en aan het dossier zullen worden toegevoegd zodat uw hof bij arrest hierop kunt responderen.
Rest mij u mijn verontschuldigingen aan te bieden voor deze gang van zaken."
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in dat het Hof heeft kennisgenomen van voormeld faxbericht, met als bijlage de pleitaantekeningen voor de behandeling in hoger beroep. Voorts bevat het arrest een "overweging met betrekking tot het bewijs" ter verwerping van het in die pleitaantekeningen vervatte beroep op de onrechtmatigheid van de bewijsgaring.
2.3.
Op grond van voormelde stukken kan worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden:
- de verdachte en de raadsvrouwe is op juiste wijze kennisgegeven van de terechtzitting in hoger beroep;
- de verdachte was niet voornemens ter terechtzitting te verschijnen en heeft zijn raadsvrouwe uitdrukkelijk gevolmachtigd hem aldaar te verdedigen;
- de raadsvrouwe is niet verschenen ter terechtzitting van het Hof;
- naar aanleiding van haar onverklaarde afwezigheid heeft de griffier navraag gedaan waaruit is gebleken dat zij zich als gevolg van een in haar risicosfeer gelegen vergissing bij het verkeerde hof had vervoegd;
- zij heeft medegedeeld niet tijdig ter terechtzitting van het Hof te kunnen zijn en heeft voormeld faxbericht aan het Hof gezonden;
- dat faxbericht houdt in het verzoek aan het Hof: primair tot aanhouding van de behandeling van de zaak en subsidiair tot kennisneming van de bij het faxbericht gevoegde pleitaantekeningen;
- het Hof heeft de behandeling van de zaak pas voortgezet nadat de door de raadsvrouwe aangekondigde pleitaantekeningen waren ingekomen;
- het Hof heeft het subsidiaire verzoek ingewilligd doch het primair gedane aanhoudingsverzoek afgewezen "in het belang van een voortvarende rechtspleging en gelet op het feit dat het hof heeft kennisgenomen van de pleitnotities van de verdediging";
- het Hof heeft in zijn eindarrest een met redenen omklede beslissing gegeven omtrent het in de pleitaantekeningen vervatte verweer.
2.4.
Gelet op voormelde bijzonderheden waardoor deze zaak wordt gekenmerkt is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov.2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep - het in de schriftuur aangevoerde kan niet gelden als zo een toelichting - en het (rechtens te respecteren) belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op een nieuwe behandeling.
2.5.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juli 2015.