In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van verhuiskosten door een ondernemer. De belanghebbende, een registerloods, had verhuiskosten gemaakt in verband met zijn verhuizing naar een nieuwe woning binnen zijn werkgebied. De Staatssecretaris van Financiën had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2008, waarbij de aftrekbaarheid van deze verhuiskosten ter discussie stond. De belanghebbende had de kosten van dubbele huisvesting gedurende een periode van maximaal twee jaar ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht, maar de Staatssecretaris betwistte de aftrekbaarheid van de verhuiskosten.
De Hoge Raad oordeelde dat uitgaven die zijn gedaan met het oog op de belangen van de onderneming in beginsel ten laste van de winst kunnen worden gebracht. De Hoge Raad bevestigde dat de verhuiskosten aftrekbaar zijn, mits de verhuizing noodzakelijk is voor de ondernemingsuitoefening of het belangrijkste oogmerk van de verhuizing is het beperken van toekomstige ondernemingskosten. In dit geval had de belanghebbende aangetoond dat hij voor zijn werkzaamheden als registerloods diende te wonen of te verblijven binnen het werkgebied, en dat zijn verhuizing naar de nieuwe woning in [Z] in dat kader plaatsvond.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1470 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de aftrekbaarheid van verhuiskosten in de inkomstenbelasting voor ondernemers.