Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
30 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een rabbijn aan de Republiek Israël. De Hoge Raad heeft op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 12 februari 2015 een verzoek tot uitlevering had behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1937, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Namens hem heeft advocaat mr. L. de Leon middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad bevestigt hiermee de beslissing van de Rechtbank Noord-Holland en verwerpt het beroep van de opgeëiste persoon.
Deze uitspraak heeft implicaties voor de rechtsmacht van de verzoekende staat, in dit geval Israël, en de voorwaarden waaronder uitlevering kan plaatsvinden. De zaak benadrukt de juridische kaders rondom uitlevering en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en rechtsontwikkeling in Nederland.