ECLI:NL:HR:2015:1754

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
14/05164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over huwelijkse voorwaarden en verdeling van een beperkte gemeenschap van goederen met betrekking tot een vakantiewoning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van een beperkte gemeenschap van goederen na hun echtscheiding. De partijen waren in 2006 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarbij was afgesproken dat er geen gemeenschap van goederen zou bestaan. De vrouw had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam, die de beschikking van de rechtbank Amsterdam had vernietigd. De rechtbank had bepaald dat de man een bedrag van € 33.493,30 aan de vrouw diende te betalen, maar het hof had dit omgekeerd en de vrouw verplicht om de man € 36.437,50 te betalen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de man geen vergoeding aan de vrouw verschuldigd was voor de woning in Italië, die aan hem was toegescheiden. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij de beoordeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van vermogens na echtscheiding. De zaak illustreert ook de complexiteit van het huwelijkse goederenrecht en de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen echtgenoten.

Uitspraak

26 juni 2015
Eerste Kamer
14/05164
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.L. Bakels,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/13/509348/ FA RK 12-767 van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013;
b. de beschikking in de zaak 200.139.223/01 van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal
F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

3.Beoordeling van het middel

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 2006 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
(ii) De akte van huwelijkse voorwaarden houdt onder meer in dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen zal bestaan (art. 2). Art. 7 bepaalt dat een echtgenoot recht heeft op vergoeding van de andere echtgenoot van bedragen of waarden die ten behoeve van die echtgenoot aan zijn vermogen zijn onttrokken. Art. 10 houdt in dat ingeval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden, tussen de echtgenoten verrekening van hun vermogens zal plaatsvinden, zodanig dat ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen zou hebben bestaan.
(iii) Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding.
3.2.1
De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat ondanks de huwelijkse voorwaarden tussen partijen een (beperkte) gemeenschap van goederen is ontstaan, bestaande in een woning te [plaats], Italië, en dat die woning aan de man zal worden toegescheiden tegen een waarde van € 125.500,--, onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank heeft na verrekening van in de beschikking genoemde posten de woning in Italië aan de man toegescheiden en vastgesteld dat de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dan wel verdeling € 33.493,30 aan de vrouw dient te voldoen.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover daarin is vastgesteld dat de man € 33.493,30 aan de vrouw dient te voldoen, en heeft bepaald dat de vrouw aan de man € 36.437,50 dient te betalen. Het heeft daartoe, samengevat, onder meer het volgende overwogen.
De man heeft gesteld dat het saldo op de spaarrekening van de vrouw op 1 januari 2011 € 42.275,95 bedroeg en dat de vrouw het gehele bedrag aan de rekening heeft onttrokken. Volgens de vrouw heeft zij het geld van de spaarrekening gebruikt om te voorzien in haar levensonderhoud. (rov. 4.4)
Gelet op het verdwijnen van het gehele saldo op de spaarrekening in een periode van bijna elf maanden, had het op de weg van de vrouw gelegen haar verweer nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, kan het hof geen andere conclusie trekken dan dat de vrouw gelden aan de verrekening heeft onttrokken en dat zij de helft van dat onttrokken bedrag met de man dient te verrekenen. Bij de wijzigingsbeschikking voorlopige voorzieningen van 13 juni 2012 is aan de vrouw met terugwerkende kracht tot 5 oktober 2011 als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag toegekend van € 1.250,-- per maand. Omdat de man in de periode van januari 2011 tot 5 oktober 2011 onderhoudsplichtig was jegens de vrouw en op grond van de overgelegde producties ervan kan worden uitgegaan dat de man in die periode gedeeltelijk in het levensonderhoud van de vrouw voorzag, acht het hof het redelijk een bedrag van € 1.000,-- per maand in aanmerking te nemen als door de vrouw van de spaarrekening besteed teneinde te voorzien in haar levensonderhoud. Dat betekent dat de vrouw geacht wordt (afgerond) € 33.275,-- aan de verrekening te hebben onttrokken. De vrouw dient de helft van dit bedrag (€ 16.637,50) met de man te verrekenen. (rov. 4.5)
3.3.1
Onderdeel 1.1 klaagt onder meer dat het oordeel in rov. 4.5 onbegrijpelijk is voor zover het hof voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag dat de vrouw van haar spaarrekening mocht besteden voor haar levensonderhoud, aansluiting heeft gezocht bij de in de beschikking van 13 juni 2012 vastgestelde partneralimentatie.
3.3.2
In de beschikking van 13 juni 2012 heeft de rechtbank de partneralimentatie bepaald op € 1.250,-- per maand. Daarbij is uitgegaan van een behoefte van de vrouw van € 2.500,-- per maand, en is onder meer in aanmerking genomen dat de vrouw deels in haar levensonderhoud kon voorzien omdat zij beschikte over een spaartegoed van ruim € 42.000,--. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat wanneer de man € 1.250,-- per maand partneralimentatie betaalt alsmede een of meer vaste lasten, en de vrouw € 1.000,-- per maand opneemt van haar spaarrekening, in voldoende mate aan de behoefte van de vrouw is voldaan. Nu de partneralimentatie eerst is ingegaan op 5 oktober 2011, kan deze motivering echter niet dienen ter onderbouwing van de bijdrage die door de man verschuldigd is over de periode van januari 2011 tot 5 oktober 2011. Het hof heeft niet vastgesteld in hoeverre in die periode door de man een bijdrage is betaald. De enkele overweging van het hof dat de man in laatstbedoelde periode onderhoudsplichtig was jegens de vrouw en op grond van de overgelegde producties ervan kan worden uitgegaan dat de man in die periode gedeeltelijk in het levensonderhoud van de vrouw voorzag, is in dit verband geen toereikende motivering. De klacht slaagt dus.
3.4.1
Ten aanzien van de woning in Italië heeft het hof – beknopt weergegeven – als volgt geoordeeld. Vaststaat dat de man een bedrag van € 87.350,-- aan eigen geld heeft geïnvesteerd in de woning in Italië en dat hij daarnaast voor de aankoop van die woning een hypothecaire lening is aangegaan voor een bedrag van € 58.233,--(rov. 4.6-4.8). Gelet op de waarde van de woning van € 125.500,-- resteert na aftrek van de hypotheek een overwaarde van € 67.267,-- (rov. 4.9). Uit art. 7 van de huwelijkse voorwaarden volgt niet dat de vrouw aan de man de desinvestering ter grootte van € 20.083,-- dient te vergoeden (rov. 4.9). De man is ten aanzien van de toedeling van de woning in Italië aan hem geen vergoeding aan de vrouw verschuldigd (rov. 4.15).
3.4.2
Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 4.15. Het betoogt dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.4.3
Het onderdeel slaagt. In verband met art. 10 van de huwelijkse voorwaarden is uitgangspunt dat het op de peildatum aanwezige vermogen in de verrekening tussen de voormalige echtgenoten wordt betrokken. Het hof heeft niet toegelicht hoe zijn oordeel dat de man ter zake van de woning in Italië geen vergoeding aan de vrouw is verschuldigd, zich verdraagt met het uitgangspunt van art. 10 van de huwelijkse voorwaarden. Ook blijkt uit zijn oordeel niet dat het een vergoedingsplicht van de vrouw jegens de man heeft aangenomen die in mindering komt op haar rechten uit hoofde van de verrekening. Het hof heeft derhalve onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 juni 2015.