Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door mr. Jan Jaap Schelling, curator in het faillissement van een tandartsenpraktijk gevestigd te Rotterdam. De curator had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 4 maart 2014 was gewezen. De zaak betreft de terugvordering van een koopsom die op rekening van een derde partij was betaald. De centrale vraag was of deze derde partij als partij bij de koopovereenkomst kan worden aangemerkt en of er sprake was van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, zoals geregeld in de artikelen 6:32-34 BW en 6:203 BW.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot.
De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en M.V. Polak, met de openbare uitspraak door raadsheer G. de Groot. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het inzicht biedt in de toepassing van de regels omtrent onverschuldigde betaling en de rol van derden in koopovereenkomsten.