Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Helder,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
26 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK KOP VAN NOORDHOLLAND U.A. Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de kantonrechter te Alkmaar op 28 november 2012, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken en constateert dat de Rabobank niet is verschenen in de cassatieprocedure. De advocaat van [eiser] heeft de zaak toegelicht, maar de Hoge Raad heeft enkele stukken terzijde gelegd die na de sluiting van de behandeling zijn ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar en het beroep voor het overige te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met artikel 81 lid 1 RO, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Rabobank op nihil zijn begroot.