ECLI:NL:HR:2015:1739

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
14/02694
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van bindend advies in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK KOP VAN NOORDHOLLAND U.A. Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de kantonrechter te Alkmaar op 28 november 2012, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken en constateert dat de Rabobank niet is verschenen in de cassatieprocedure. De advocaat van [eiser] heeft de zaak toegelicht, maar de Hoge Raad heeft enkele stukken terzijde gelegd die na de sluiting van de behandeling zijn ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar en het beroep voor het overige te verwerpen.

De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met artikel 81 lid 1 RO, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Rabobank op nihil zijn begroot.

Uitspraak

26 juni 2015
Eerste Kamer
nr. 14/02694
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
De coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK KOP VAN NOORDHOLLAND U.A., rechtsopvolgster onder algemene titel van Coöperatieve Rabobank Schagen-Wieringerland U.A.,
gevestigd te Den Helder,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Rabobank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 412020 \ CV EXPL 12-4140 WD van de kantonrechter te Alkmaar van 28 november 2012;
b. het arrest in de zaak 200.124.805/01 van het gerechtshof Amsterdam van 28 januari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de kantonrechter en het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Rabobank is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
Nadat de stukken waren gefourneerd en arrest was gevraagd, zijn namens [eiser] stukken overgelegd die niet behoren tot de stukken van het geding als bedoeld in art. 419 lid 2 Rv. Nu deze stukken zijn ingediend na de sluiting van de behandeling van de zaak, heeft de Hoge Raad deze terzijde gelegd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep, voor zover gericht tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, van 28 november 2012, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 juni 2015.