ECLI:NL:HR:2015:1734

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
14/01456
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en ontbinding wegens dringend eigen gebruik in het kader van renovatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning wegens dringend eigen gebruik, in het bijzonder in het kader van renovatie. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en het arrest van het hof, waaruit blijkt dat de vordering van [eiseres] was gebaseerd op de noodzaak om de woning te renoveren.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door [eiseres] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt de proceskosten op aan [eiseres], die in dit geval is veroordeeld tot betaling van de kosten aan de zijde van [verweerder].

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verhouding tussen de artikelen 7:220 en 7:274 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek belicht, en de relevantie van de structurele wanverhouding tussen de kosten van renovatie en de opbrengsten van de huurwoning. Deze uitspraak biedt duidelijkheid over de toepassing van het huurrecht in situaties waarin dringend eigen gebruik wordt ingeroepen.

Uitspraak

26 juni 2015
Eerste Kamer
nr. 14/01456
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.F.A. Linssen-van Rossum.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 1279189 CV EXPL 11-28858 van de kantonrechter te Amsterdam van 8 november 2011, 24 april 2012, 26 juni 2012, 9 oktober 2012 en 12 maart 2013;
b. het arrest in de zaak 200.125.503/01 van het gerechtshof Amsterdam van 26 november 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 8 mei 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 390,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 juni 2015.