In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 oktober 2014, nr. SGR 14/848 V. De Rechtbank had eerder een verzet van belanghebbende tegen een uitspraak betreffende een verzoek om veroordeling in de proceskosten afgewezen. Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen deze uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2015 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.