Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
23 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen het beslag dat is gelegd op dossiers onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg, in het kader van een procedure tegen een voormalig arts van de Haagse CityKliniek. De klager, geboren in 1959, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 16 juli 2013, nummer RK 11/1435. Dit beroep is ingediend door mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het tweede middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat een deel van de inbeslaggenomen stukken niet valt onder het van de klager afgeleide verschoningsrecht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De Hoge Raad oordeelt dat ook dit middel niet tot cassatie kan leiden, op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 23 juni 2015. Deze beschikking is gegeven door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.