Uitspraak
wonende te [plaats],
wonende te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in hoger beroep verzocht om een hogere alimentatie dan de door de rechtbank vastgestelde € 560,-- per maand. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op basis van de financiële situatie van beide partijen. De vrouw stelde dat haar behoefte aan alimentatie € 6.500,-- per maand bedroeg, terwijl de man, verweerder in cassatie, zijn draagkracht had aangetoond met een gemiddeld inkomen van € 15.000,-- bruto per maand.
De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof in hoger beroep de grenzen van de rechtsstrijd te beperkt had getrokken. De vrouw had in haar verweerschrift in hoger beroep voldoende duidelijk gemaakt dat zij opkwam tegen het door de rechtbank vastgestelde bedrag en een hoger bedrag aan partneralimentatie wenste. De Hoge Raad concludeerde dat het hof had moeten onderzoeken of de draagkracht van de man een hogere partneralimentatie toeliet dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Dit leidde tot de vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag en de verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een volledige heroverweging van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man in het hoger beroep, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. De beslissing van de Hoge Raad biedt een belangrijke aanvulling op de rechtspraktijk rondom alimentatiezaken en de rol van de rechtsstrijd in hoger beroep.