Uitspraak
wonende te [plaats],
gevestigd te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
het aanvullend arrest van 5 augustus 2014.
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kennelijk onredelijk ontslag. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2014. De eiser stelde dat het ontslag onterecht was en vorderde wedertewerkstelling. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.A. Duk, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal J. Spier adviseerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep, verwijzend naar artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.