Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 13 januari 2015, nr. HAA 14/3526, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 13 januari 2015 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 28 oktober 2014. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Uit de stukken bleek dat het beroepschrift op 3 maart 2015 was ingediend, terwijl de termijn voor indiening volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 24 februari 2015 was geëindigd. Dit betekent dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet in verzuim was. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften in cassatie en de strikte naleving van de termijnen die in de Awb zijn vastgesteld.