Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 24 december 2014, nr. AMS 13/4119 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 30 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 december 2014, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 30 december 2013 werd behandeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 28 februari 2015 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Echter, het griffierecht is niet voldaan.
Op 8 april 2015 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar de gemachtigde van belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.