Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
16 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 februari 2014 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere. In de schrifturen die aan het arrest zijn gehecht, zijn middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 16 juni 2015 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma. De beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier S.C. Rusche aanwezig was.