Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Middelburg,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
De op grond van art. 19 WRO (oud) verleende vrijstelling kan niet met een van deze besluiten worden gelijkgesteld, aldus [eiser] c.s.
Als onbestreden staat vast dat dit plan door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd bij besluit van 22 januari 2008. Ten tijde van de goedkeuring van het kustversterkingsplan door gedeputeerde staten waren op onteigeningen ten behoeve van aanleg, herstel, versterking en onderhoud van waterkeringen ook van toepassing de artikelen 27 en 28 Wwk. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze artikelen ingevolge artikel 2.16a, lid 3 van de Invoeringswet Waterwet van 9 november 2009 juncto artikel XII van de op 28 september 2005 in werking getreden wijziging van de Wet op de Waterkering van 28 april 2005, ook op de onderhavige onteigening van toepassing. Ingevolge artikel 28 Wwk kan de onteigening ingevolge Titel II van de Ow ook geschieden ter uitvoering van de ingevolge het plan, hier het kustversterkingsplan, te treffen voorzieningen bedoeld in artikel 7 tweede lid onder b en c Wwk. Ingevolge artikel 7 lid 2 onder b Wwk bevat het plan ook voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, en, ingevolge lid 2 onder c voorzieningen ter bevordering van het belang van landschap, natuur of cultuurhistorie, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk. De bijkomende voorzieningen maken dus onderdeel uit van het plan; voor deze voorzieningen kan op dezelfde wijze onteigend worden als voor het plan, dus op grond van Titel II Ow. In het onderhavige geval is dus sprake van een onteigening op grond van art. 62 (oud) Ow. De rechtbank is van oordeel dat de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet, waarbij aan art. 62 Ow het tweede lid is toegevoegd, daarin geen verandering heeft gebracht. Immers, ingevolge de Memorie van Toelichting op artikel 3.9. van de Crisis- en Herstelwet, welk artikel ziet op de aanpassingen van bepalingen van de Ow, strekt artikel 3.9. tot versnelling van de procedure om onroerende zaken te onteigenen.
Het wetsvoorstel beoogt deze versnelling te bereiken door enerzijds uniformering en stroomlijning van de procedures voor onteigening en anderzijds ontkoppeling van de ruimtelijke procedure en de onteigening. Ingevolge de Crisis- en Herstelwet is onteigening voor bijkomende voorzieningen thans mogelijk op grond van Titel II/IIa Ow en hoeft daarvoor niet meer de procedure van Titel IV te worden doorlopen. Daar waar dat bij onteigeningen op grond van artikel 62 Ow in samenhang met de van toepassing zijnde artikelen uit de Wwk voor bij de werkzaamheden aan waterkeringen al mogelijk was, is daarin dus geen verandering gekomen.
De gemeente Vlissingen heeft bij besluit van 28 maart 2008 een vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening WRO (oud) en voorts is uitvoering mogelijk op basis van het door de gemeenteraad van de gemeente Vlissingen op 31 maart 2011 vastgestelde bestemmingsplan.”
In verband met de overgangsbepaling van art. 5.4 lid 1 van de Crisis- en herstelwet (Wet van 18 maart 2010, Stb. 135) is art. 62 (oud) Ow alleen van toepassing op een onteigeningsbesluit waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet. In het onderhavige geval heeft het ontwerp echter ter inzage gelegen vanaf 12 juli 2012.
Dit is na inwerkingtreding van die wet op 31 maart 2010 (Stb. 2010, 137).
Voor zover in cassatie van belang, hadden deze bepalingen tot doel de bekorte onteigeningsprocedure van Titel II van de Ow met enige vereenvoudigingen van toepassing te doen zijn op zowel de voorzieningen ter versterking van de waterkering als de bijkomende voorzieningen bedoeld in art. 7 lid 2, onder b en c, Wwk (waartoe de onderhavige voorzieningen ten behoeve van natuurcompensatie behoren). Die bekorte procedure kon onder de Wwk worden toegepast ongeacht de planologische basis voor de desbetreffende voorziening, dus ook indien die basis was gelegen in een vrijstelling op grond van art. 19 WRO (oud). Noch de Wwk, noch art. 62 (oud) Ow hield wat betreft de planologische basis een beperking in.
Niet blijkt dat de wetgever bij deze opsomming het aanbrengen van een beperking voor ogen heeft gestaan.
Dat bij de opsomming geen rekening is gehouden met de vrijstelling op grond van art. 19 WRO (oud) is begrijpelijk, nu de in die bepaling geregelde rechtsfiguur met ingang van 1 juli 2008 niet langer bestond (KB van 16 juni 2008, Stb. 2008, 227).
4.Beslissing
30 januari 2015.