Uitspraak
thans verblijvende te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die verblijft in een psychiatrische instelling. De rechtbank had op 17 december 2014 een beschikking gegeven in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), waarin een machtiging voor voortgezet verblijf werd verleend op basis van artikel 15 van de BOPZ. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld, waarbij de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.