Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte wordt verweten dat hij als degene die het gezag uitoefent over zijn dochter [betrokkene], niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op hem rustende verplichting om zijn dochter in te schrijven als leerling van een school in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012.
Vast staat dat [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2004, sinds 11 augustus 2008 ingeschreven stond op de Vrije School, de Toermalijn, te Meppel. Op deze school heeft zij tot 31 juli 2011 ingeschreven gestaan. Vanaf 1 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 heeft [betrokkene] niet op een school ingeschreven gestaan, terwijl zij in die periode leerplichtig was.
De verdachte heeft op 26 juni 2011 aangegeven voor [betrokkene] een beroep te doen op de vrijstelling op grond van artikel 5, sub b, van de Lpw en daarbij de inzake artikel 6, eerste lid, Lpw vereiste kennisgeving gedaan en deze voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Lpw.
(...)
Verdachte heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij het spiritueel holisme aanhangt. Aanvankelijk heeft hij samen met zijn partner, de moeder van [betrokkene], ervoor gekozen om [betrokkene] in te schrijven op de Vrije school de Toermalijn te Meppel, aangezien tegen die school geen richtingsbezwaren bestaan.
De Toermalijn is gelegen op een afstand van 33 kilometer van de woning van verdachte. Door een gewijzigde gezinssamenstelling is het thans te bezwaarlijk om [betrokkene] elke dag naar Meppel te brengen, temeer daar carpoolen met familieleden naar Meppel - door uitbreiding van het gezin - niet meer tot de mogelijkheden behoort. Vanwege het ontbreken van een school waartegen geen richtingbezwaren bestaan én die zich binnen redelijke afstand tot de woning bevindt is er daarom uiteindelijk voor gekozen om een kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling in te dienen en op het verzorgen van thuisonderwijs over te gaan, aldus verdachte. Verdachte stelt zodoende vrijgesteld te zijn geweest van de verplichting zijn dochter in te schrijven als leerling van een school in de verweten periode en derhalve vrijgesproken te moeten worden van hetgeen hem wordt verweten.
(...)
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er voor verdachte niet van rechtswege een vrijstelling tot stand is gekomen.
Gelet op HR 17 april 2012 (LJN: BV 9201) volgt uit het bepaalde onder artikel 6, tweede lid, Lpw volgens de advocaat-generaal, dat het niet mogelijk is een eerste kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 5 sub b Lpw te doen nadat de jongere leerplichtig is geworden, zodat het beroep zoals dat door verdachte is gedaan op 26 juni 2011 ontijdig is gedaan.
Subsidiair stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat, wanneer wel sprake zou zijn geweest van een tijdig beroep op de vrijstellingsmogelijkheid, deze vrijstelling niet tot stand is gekomen, nu [betrokkene] ten tijde van de kennisgeving reeds ingeschreven had gestaan op een school. In dat geval, zo stelt de advocaat-generaal, sluit het bepaalde in artikel 8, tweede lid, de totstandkoming van de vrijstelling uit.
(...)
Aan het hof staat ter beoordeling of verdachte zich kan beroepen op de vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat zijn minderjarige kind, [betrokkene], staat ingeschreven op een school dan wel een instelling, wegens het bestaan van richtingsbezwaren tegen scholen in de nabije omgeving. Het verzoek tot vrijstelling is gegrond op het bepaalde in artikel 5, sub b, Lpw.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof vat het verweer van verdachte zo op dat er geen richtingsbezwaren bestaan tegen de Vrije School de Toermalijn. Daarom is aanvankelijk, ondanks dat deze school zich buiten redelijke afstand tot de woning bevond, toch besloten tot inschrijving op deze school. De reisafstand is op een later moment en door veranderde omstandigheden te bezwaarlijk geworden.
Aldus kan worden gezegd dat de bezwaren zich enkel en alleen richten op de afstand van de woning van verdachte tot de school waar hij zijn dochter had ingeschreven.
Nu verdachte op 26 juni 2011, toen zijn kind nog ingeschreven stond aan de Toermalijn, een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Lpw en deze heeft voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Lpw, heeft hij voldaan aan de formele eisen die door de wetgever gesteld worden aan de totstandkoming van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5 Lpw.
Anders dan door de advocaat-generaal is gesteld, is het hof van oordeel dat niet gesteld kan worden dat de wetgeving in deze onder geen omstandigheid de ruimte biedt een eerste kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 5 sub b Lpw te doen nadat de jongere leerplichtig is geworden.
Het hof vindt hiervoor steun in de parlementaire verhandeling over het ontwerp-artikel 8, waaruit volgt dat de vrijstellingsregeling weliswaar restrictief, maar niet absoluut-beperkend dient te worden uitgelegd. In antwoord op vragen met die strekking stelde het kabinet:
"Inderdaad betekent deze bepaling, dat, wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs." (MvA, Bijl. Hand. II, 1967-1968, 9039, nr. 5, p. 14).
Het hof begrijpt artikel 6, tweede lid, onder a, Lpw dan ook niet als absoluut-beperkend, maar als termijn-bepaling voor de indiening van een kennisgeving met betrekking tot een kind waarvan de ouders reeds bij aanvang van de leerplicht niet zullen voldoen aan de inschrijfverplichting vanwege absentie van een school binnen redelijke afstand van de woning waartegen geen bedenkingen tegen de richting bestaan.
Naar het oordeel van het hof dient het arrest van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat voor een ouder die op een later moment een verandering van geloof ondergaat en daardoor eerst op een later moment bedenkingen ontwikkelt tegen de school waar zijn kind eerder ingeschreven stond, van rechtswege geen vrijstelling tot stand is gekomen, begrepen te worden in die context.
In casu was verdachte bereid, bij aanvang van de leerplicht, toch aan de verplichting tot inschrijving te voldoen. Het hof stelt vast dat het niet een verandering in geloof is geweest die verdachte ertoe heeft gebracht zich uiteindelijk te beroepen op de vrijstelling. Het zijn praktische bezwaren, inhoudende dat de reisafstand door de gewijzigde gezinssamenstelling onredelijk bezwarend is geworden, die in plaats daarvan doorslaggevend zijn geweest in deze. Door deze verandering in zijn persoonlijke omstandigheden kon de school naar de mening van verdachte niet langer als gelegen binnen redelijke afstand van de woning worden aangemerkt en was verdachte niet langer in staat en bereid zijn dochter op de betreffende school ingeschreven te laten.
Gelet op de hierboven aangehaalde beantwoording van de Kamervragen, betreft het juist veranderingen in de persoonlijke omstandigheden van dergelijke aard, die wel ruimte laten voor een beroep op de vrijstelling van artikel 5, sub b, Lpw. Immers, de veranderingen waarvan in casu sprake is geweest zijn vergelijkbaar met een verhuizing, of de sluiting van een school binnen redelijke afstand van de woning en betreffen veranderingen waarvoor bedoeld is ruimte te laten, zodat op een later moment alsnog een vrijstelling tot stand kan komen.
Het hof is bovendien van oordeel dat artikel 8, tweede lid, Lpw niet van toepassing is in een geval als het onderhavige, nu het tweede lid van dit artikel nadrukkelijk het beroep op vrijstelling slechts uitsluit in die gevallen - en dus anders dan het onderhavige geval - waarin de persoon die het gezag over het kind heeft pas later bedenkingen kreeg tegen de richting van een school waar het kind reeds ingeschreven stond.
Het hof stelt vast dat de kennisgeving waarin verklaard wordt dat bedenkingen bestaan in de zin van artikel 5, sub b, Lpw, voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, Lpw, alsmede aan de eisen die daaraan worden gesteld ingevolge artikel 8, eerste lid, Lpw.
Het hof is van oordeel, gelet op hetgeen door verdachte hierover naar voren is gebracht ten aanzien van de afstand en de reistijd naar de Vrije School, de Toermalijn, te Meppel, dat niet geoordeeld kan worden dat deze school binnen redelijke afstand van de woning gelegen is, terwijl aannemelijk is gemaakt dat binnen redelijke afstand van de woning zich geen scholen bevinden waartegen geen overwegende bedenkingen tegen de richting bestaat.
Uit het voorgaande volgt dat over de gehele ten laste gelegde periode van rechtswege een vrijstelling van de inschrijvingsverplichting in de zin van artikel 5, sub b, Lpw tot stand is gekomen."