ECLI:NL:HR:2015:1493

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
13/03138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inschrijfplicht en vrijstelling in het onderwijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de inschrijfplicht van een jongere in het onderwijs en de mogelijkheid van vrijstelling daarvan op basis van de Leerplichtwet 1969. De verdachte, die het gezag uitoefende over de jongere, had niet voldaan aan de verplichting om de jongere in te schrijven op een school. De verdachte voerde aan dat hij een beroep deed op vrijstelling vanwege veranderde omstandigheden die het onmogelijk maakten om de jongere in te schrijven op een school binnen redelijke afstand van de woning. Het Hof had de verdachte vrijgesproken, maar de Advocaat-Generaal stelde dat het beroep op vrijstelling niet tijdig was gedaan. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat de uitzonderingen op de inschrijfplicht, zoals genoemd in de memorie van antwoord, van toepassing waren. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder de afstand tot de school en de gewijzigde gezinssamenstelling, voldoende waren om een beroep op vrijstelling te rechtvaardigen. Het beroep in cassatie werd verworpen, en het oordeel van het Hof werd bevestigd.

Uitspraak

9 juni 2015
Strafkamer
nr. 13/03138
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 december 2012, nummer 24/001803-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte met vrucht een beroep kon doen op een vrijstelling van de verplichting dat de jongere over wie de verdachte het gezag uitoefende, als leerling van een school was ingeschreven als bedoeld in art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet 1969 (hierna ook: Lpw).
2.2.
Voor het wettelijk kader dat in deze zaak van belang is, wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.
2.3.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 in de gemeente Noordoostpolder, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2004, althans zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, (telkens) niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school was ingeschreven."
2.3.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte wordt verweten dat hij als degene die het gezag uitoefent over zijn dochter [betrokkene], niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 op hem rustende verplichting om zijn dochter in te schrijven als leerling van een school in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012.
Vast staat dat [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2004, sinds 11 augustus 2008 ingeschreven stond op de Vrije School, de Toermalijn, te Meppel. Op deze school heeft zij tot 31 juli 2011 ingeschreven gestaan. Vanaf 1 augustus 2011 tot en met 12 maart 2012 heeft [betrokkene] niet op een school ingeschreven gestaan, terwijl zij in die periode leerplichtig was.
De verdachte heeft op 26 juni 2011 aangegeven voor [betrokkene] een beroep te doen op de vrijstelling op grond van artikel 5, sub b, van de Lpw en daarbij de inzake artikel 6, eerste lid, Lpw vereiste kennisgeving gedaan en deze voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Lpw.
(...)
Verdachte heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij het spiritueel holisme aanhangt. Aanvankelijk heeft hij samen met zijn partner, de moeder van [betrokkene], ervoor gekozen om [betrokkene] in te schrijven op de Vrije school de Toermalijn te Meppel, aangezien tegen die school geen richtingsbezwaren bestaan.
De Toermalijn is gelegen op een afstand van 33 kilometer van de woning van verdachte. Door een gewijzigde gezinssamenstelling is het thans te bezwaarlijk om [betrokkene] elke dag naar Meppel te brengen, temeer daar carpoolen met familieleden naar Meppel - door uitbreiding van het gezin - niet meer tot de mogelijkheden behoort. Vanwege het ontbreken van een school waartegen geen richtingbezwaren bestaan én die zich binnen redelijke afstand tot de woning bevindt is er daarom uiteindelijk voor gekozen om een kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling in te dienen en op het verzorgen van thuisonderwijs over te gaan, aldus verdachte. Verdachte stelt zodoende vrijgesteld te zijn geweest van de verplichting zijn dochter in te schrijven als leerling van een school in de verweten periode en derhalve vrijgesproken te moeten worden van hetgeen hem wordt verweten.
(...)
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat er voor verdachte niet van rechtswege een vrijstelling tot stand is gekomen.
Gelet op HR 17 april 2012 (LJN: BV 9201) volgt uit het bepaalde onder artikel 6, tweede lid, Lpw volgens de advocaat-generaal, dat het niet mogelijk is een eerste kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 5 sub b Lpw te doen nadat de jongere leerplichtig is geworden, zodat het beroep zoals dat door verdachte is gedaan op 26 juni 2011 ontijdig is gedaan.
Subsidiair stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat, wanneer wel sprake zou zijn geweest van een tijdig beroep op de vrijstellingsmogelijkheid, deze vrijstelling niet tot stand is gekomen, nu [betrokkene] ten tijde van de kennisgeving reeds ingeschreven had gestaan op een school. In dat geval, zo stelt de advocaat-generaal, sluit het bepaalde in artikel 8, tweede lid, de totstandkoming van de vrijstelling uit.
(...)
Aan het hof staat ter beoordeling of verdachte zich kan beroepen op de vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat zijn minderjarige kind, [betrokkene], staat ingeschreven op een school dan wel een instelling, wegens het bestaan van richtingsbezwaren tegen scholen in de nabije omgeving. Het verzoek tot vrijstelling is gegrond op het bepaalde in artikel 5, sub b, Lpw.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof vat het verweer van verdachte zo op dat er geen richtingsbezwaren bestaan tegen de Vrije School de Toermalijn. Daarom is aanvankelijk, ondanks dat deze school zich buiten redelijke afstand tot de woning bevond, toch besloten tot inschrijving op deze school. De reisafstand is op een later moment en door veranderde omstandigheden te bezwaarlijk geworden.
Aldus kan worden gezegd dat de bezwaren zich enkel en alleen richten op de afstand van de woning van verdachte tot de school waar hij zijn dochter had ingeschreven.
Nu verdachte op 26 juni 2011, toen zijn kind nog ingeschreven stond aan de Toermalijn, een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Lpw en deze heeft voorzien van een verklaring als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Lpw, heeft hij voldaan aan de formele eisen die door de wetgever gesteld worden aan de totstandkoming van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5 Lpw.
Anders dan door de advocaat-generaal is gesteld, is het hof van oordeel dat niet gesteld kan worden dat de wetgeving in deze onder geen omstandigheid de ruimte biedt een eerste kennisgeving houdend een beroep op vrijstelling als bedoeld in artikel 5 sub b Lpw te doen nadat de jongere leerplichtig is geworden.
Het hof vindt hiervoor steun in de parlementaire verhandeling over het ontwerp-artikel 8, waaruit volgt dat de vrijstellingsregeling weliswaar restrictief, maar niet absoluut-beperkend dient te worden uitgelegd. In antwoord op vragen met die strekking stelde het kabinet:
"Inderdaad betekent deze bepaling, dat, wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs." (MvA, Bijl. Hand. II, 1967-1968, 9039, nr. 5, p. 14).
Het hof begrijpt artikel 6, tweede lid, onder a, Lpw dan ook niet als absoluut-beperkend, maar als termijn-bepaling voor de indiening van een kennisgeving met betrekking tot een kind waarvan de ouders reeds bij aanvang van de leerplicht niet zullen voldoen aan de inschrijfverplichting vanwege absentie van een school binnen redelijke afstand van de woning waartegen geen bedenkingen tegen de richting bestaan.
Naar het oordeel van het hof dient het arrest van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat voor een ouder die op een later moment een verandering van geloof ondergaat en daardoor eerst op een later moment bedenkingen ontwikkelt tegen de school waar zijn kind eerder ingeschreven stond, van rechtswege geen vrijstelling tot stand is gekomen, begrepen te worden in die context.
In casu was verdachte bereid, bij aanvang van de leerplicht, toch aan de verplichting tot inschrijving te voldoen. Het hof stelt vast dat het niet een verandering in geloof is geweest die verdachte ertoe heeft gebracht zich uiteindelijk te beroepen op de vrijstelling. Het zijn praktische bezwaren, inhoudende dat de reisafstand door de gewijzigde gezinssamenstelling onredelijk bezwarend is geworden, die in plaats daarvan doorslaggevend zijn geweest in deze. Door deze verandering in zijn persoonlijke omstandigheden kon de school naar de mening van verdachte niet langer als gelegen binnen redelijke afstand van de woning worden aangemerkt en was verdachte niet langer in staat en bereid zijn dochter op de betreffende school ingeschreven te laten.
Gelet op de hierboven aangehaalde beantwoording van de Kamervragen, betreft het juist veranderingen in de persoonlijke omstandigheden van dergelijke aard, die wel ruimte laten voor een beroep op de vrijstelling van artikel 5, sub b, Lpw. Immers, de veranderingen waarvan in casu sprake is geweest zijn vergelijkbaar met een verhuizing, of de sluiting van een school binnen redelijke afstand van de woning en betreffen veranderingen waarvoor bedoeld is ruimte te laten, zodat op een later moment alsnog een vrijstelling tot stand kan komen.
Het hof is bovendien van oordeel dat artikel 8, tweede lid, Lpw niet van toepassing is in een geval als het onderhavige, nu het tweede lid van dit artikel nadrukkelijk het beroep op vrijstelling slechts uitsluit in die gevallen - en dus anders dan het onderhavige geval - waarin de persoon die het gezag over het kind heeft pas later bedenkingen kreeg tegen de richting van een school waar het kind reeds ingeschreven stond.
Het hof stelt vast dat de kennisgeving waarin verklaard wordt dat bedenkingen bestaan in de zin van artikel 5, sub b, Lpw, voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, Lpw, alsmede aan de eisen die daaraan worden gesteld ingevolge artikel 8, eerste lid, Lpw.
Het hof is van oordeel, gelet op hetgeen door verdachte hierover naar voren is gebracht ten aanzien van de afstand en de reistijd naar de Vrije School, de Toermalijn, te Meppel, dat niet geoordeeld kan worden dat deze school binnen redelijke afstand van de woning gelegen is, terwijl aannemelijk is gemaakt dat binnen redelijke afstand van de woning zich geen scholen bevinden waartegen geen overwegende bedenkingen tegen de richting bestaat.
Uit het voorgaande volgt dat over de gehele ten laste gelegde periode van rechtswege een vrijstelling van de inschrijvingsverplichting in de zin van artikel 5, sub b, Lpw tot stand is gekomen."
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als aldaar door de verdachte afgelegde verklaring onder meer het volgende in:
"Tegen de Vrije school in Meppel bestaan geen richtingsbezwaren, maar er bestaan wel praktische bezwaren tegen inschrijving van onze dochter ([betrokkene]) op deze school. De school ligt namelijk te ver weg van onze woonplaats. Het wordt niet betwist dat ik samen met mijn partner ([medeverdachte 3]) ervoor heb gekozen om mijn dochter uit te laten schrijven. Wij hebben ervoor gekozen om het schooljaar te laten aflopen en dan een verzoek tot vrijstelling te doen. Dat verzoek hebben we neergelegd bij de leerplichtambtenaar.
De mogelijkheid om te carpoolen is door gezinsuitbreiding niet meer mogelijk. Voorheen reden beide gezinnen samen naar de school. Een enkele reis bedraagt als alles goed gaat 45 minuten. Op de route zijn er meerdere bruggen. Het is al vaker voorgekomen dat we door openstaande bruggen te laat waren op school. In de gemeente Noordoostpolder zijn er meerdere gezinnen met een vrijstelling van de leerplicht. Dat zijn echter geen gezinnen met dezelfde levensovertuiging. Waar mogelijk werd er gecombineerd met het autorijden. Sinds jaren hangen wij het spiritueel holisme aan. Er zijn bij ons in de buurt geen scholen die onze levensovertuiging uitdragen. De democratische school en Iederwijs zijn scholen die daaraan wel voldoen, maar deze bevinden zich niet binnen redelijke afstand van onze woning (in [woonplaats]). In ons lijstje is uitgegaan van een straal van 20 kilometer van onze woning. De gemeente geeft een onkostenvergoeding wanneer een school op een afstand van 20 kilometer of meer van de woonplaats ligt. Vandaar dat we voor deze afstand hebben gekozen. Het argument van de reisafstand heb ik niet expliciet tijdens het verhoor bij de leerplichtambtenaar benoemd."
2.5.
In 's Hofs overwegingen ligt besloten dat de bij de verdachte levende bezwaren moeten worden aangemerkt als overwegende bedenkingen in de zin van art. 5, aanhef en onder b, Leerplichtwet 1969 tegen de richting van het onderwijs op alle binnen een redelijke afstand van de woning gelegen scholen. Nu de juistheid van dit oordeel niet is bestreden, moet daarvan in cassatie worden uitgegaan.
2.6.1.
Het stelsel van de Leerplichtwet 1969 voorziet in beginsel niet in de mogelijkheid dat na ommekomst van de eerste leerplichtige periode dan wel het eerste leerplichtige schooljaar waarin geen kennisgeving is of kon worden gedaan houdende de verklaring dat, kort gezegd, tegen de richting van het onderwijs op alle op redelijke afstand van de woning gelegen scholen overwegende bedenkingen bestaan, voor een volgend schooljaar een dergelijke kennisgeving wordt gedaan teneinde alsnog een vrijstelling te verkrijgen (vgl. HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9201, NJ 2012/270).
2.6.2.
De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot voormelde wet houdt met betrekking tot mogelijke uitzonderingen het volgende in:
"Artikel 8, tweede lid. Inderdaad betekent deze bepaling, dat, wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs."
(Kamerstukken II 1967/68, 9039, nr. 5, p. 14)
2.6.3.
Deze in de memorie van antwoord bedoelde uitzondering heeft kennelijk het oog op de situatie waarin het door veranderde omstandigheden van prangende aard niet meer mogelijk is de jongere in te schrijven op een school met een richting van het aldaar gegeven onderwijs waartegen geen overwegende bedenkingen bestaan, terwijl er binnen redelijke afstand van de woning geen andere school is waarop onderwijs wordt gegeven waartegen geen richtingsbezwaren bestaan. Deze uitzondering doet zich voor in de in de memorie van antwoord genoemde gevallen of in het geval dat de school waarop de jongere in het jaar voorafgaand aan de hiervoor bedoelde kennisgeving was ingeschreven, sluit. Dan richt de verklaring zich immers niet tegen (de richting van het onderwijs op) de school waarop de jongere in het jaar daaraan voorafgaand ingeschreven is geweest.
2.7.
In het onderhavige geval is de jongere niet ingeschreven geweest op een school binnen redelijke afstand van de woning, maar op een school daarbuiten. De verklaring inhoudende de overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen, richt zich derhalve niet tegen de richting van de school waarop de leerling was ingeschreven. Blijkens de vaststelling van het Hof doet zich hier kennelijk een uitzonderlijk geval voor dat op één lijn kan worden gesteld met de in de memorie van antwoord genoemde gevallen zodat alsnog met vrucht een beroep op vrijstelling op grond van art. 5, aanhef en onder b, Lpw kon worden gedaan omdat het voor de verdachte wegens veranderde omstandigheden van prangende aard niet meer mogelijk is de jongere in te schrijven op een school met een richting van het aldaar gegeven onderwijs waartegen geen overwegende bedenkingen bestaan.
2.8.
Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting zodat het middel faalt.
2.9. '
s Hofs oordeel steunt naar de kern bezien op de - door het Hof niet nader onderzochte - omstandigheid dat de reisafstand tussen de woning en de school in Meppel waar de in de tenlastelegging genoemde jongere was ingeschreven, door veranderde omstandigheden "te bezwaarlijk" is geworden. Dat te dezen sprake is van veranderde omstandigheden van prangende aard, in de zin als hiervoor onder 2.7 bedoeld, is, mede in aanmerking genomen dat de verdachte in dat verband niet meer heeft aangevoerd dan hiervoor onder 2.4 is weergegeven, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het middel klaagt echter niet over dit motiveringsgebrek.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 27 mei 2015 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juni 2015.
Mr. Jörg en mr. Van den Brink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.