Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
5 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 9 februari 2015 een arrest gewezen in de zaak 200.160.959, waartegen [verzoeker] cassatie heeft aangetekend. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen, waaronder het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2014, en stelt vast dat de Procureur-Generaal heeft gepleit voor toepassing van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [verzoeker] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat [verzoeker] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard.