ECLI:NL:HR:2015:1455

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
14/01727
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de bewezenverklaring van meineed in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij was beschuldigd van meineed. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de meineed onvoldoende gemotiveerd was. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte op 19 augustus en 6 december 2011 geen opzettelijk valse verklaringen had afgelegd tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. De Hoge Raad concludeerde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk valselijk had verklaard. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 juni 2011, waarbij de verdachte als getuige was gehoord. Tijdens de verhoren had hij verklaard dat hij de betrokkenen niet goed kende en dat hij niet wist wat er precies was gebeurd. De verdediging stelde dat de verdachte niet opzettelijk had geprobeerd de waarheid te verdraaien en dat er geen bewijs was voor opzet. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de bewezenverklaring niet voldeed aan de eisen van de wet, waardoor de eerdere uitspraak niet in stand kon blijven. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof, waar de verdachte de kans krijgt om zijn zaak opnieuw voor te leggen.

Uitspraak

2 juni 2015
Strafkamer
nr. S 14/01727
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 maart 2014, nummer 21/004146-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de Jonge, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 19 augustus 2011 en/of 6 december 2011, te Almelo, in het kabinet rechter-commissaris van de Rechtbank Almelo, meermalen, althans eenmaal telkens als getuige in het verhoor bij de rechter-commissaris in de strafzaak tegen [A], nadat hij in handen van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
'U vraagt mij naar [A]. Ik ken nu zijn naam, maar ik ken hem niet. Ik ken ook het slachtoffer en de dader niet. De mensen die ik gesproken heb, weten niet wie het gedaan heeft. Ik dacht eerst nog dat die man verkeerd gevallen was.'
en
'U vraagt mij of ik de vorige keer alles heb verteld. Ik heb zo volledig mogelijk antwoord gegeven op vragen. U houdt mij voor dat getuige [B] verklaart dat ik, haar contactpersoon, een slaande man van haar partner heeft afgetrokken. U vraagt mij hoe dat kan. Ik zou het niet weten. U vraagt zich af hoe het kan dat ik niet weet of ik daadwerkelijk hulp heb verleend en heb verklaard dat ik in de bestuurskamer heb gewacht. Als ik iets gedaan zou hebben, zou ik intuïtief gehandeld hebben. Ik zou het niet weten. Ik denk vanwege de hectiek. Het is waarschijnlijk dat ik intuïtief mij om het slachtoffer heb bekommerd en nadat alles rustig was en daadwerkelijk EHBO werd verleend ik in de bestuurskamer heb gewacht.'"
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 25 februari 2014 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 19 augustus 2011 en op 6 december 2011 bij het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Almelo onder ede gehoord. De verklaring zoals die is opgenomen in de tenlastelegging heb ik bij de rechter-commissaris afgelegd. Ik heb daar onder ede onder meer het volgende verklaard: '(...) U vraagt mij naar [A]. Ik ken nu zijn naam, maar ik ken hem niet. (...) Ik ken ook het slachtoffer en de dader niet. (...) De mensen die ik gesproken heb, weten niet wie het gedaan heeft. (...) Ik dacht eerst nog dat die man verkeerd gevallen was.'
'U vraagt mij of ik de vorige keer alles heb verteld. Ik heb zo volledig mogelijk antwoord gegeven op vragen. (...) U houdt mij voor dat getuige [B] verklaart dat ik, haar contactpersoon, een slaande man van haar partner heeft afgetrokken. U vraagt mij hoe dat kan. Ik zou het niet weten. (...)
U vraagt zich af hoe het kan dat ik niet weet of ik daadwerkelijk hulp heb verleend en heb verklaard dat ik in de bestuurskamer heb gewacht. Als ik iets gedaan zou hebben, zou ik intuïtief gehandeld hebben. Ik zou het niet weten. Ik denk vanwege de hectiek. Het is waarschijnlijk dat ik intuïtief mij om het slachtoffer heb bekommerd en nadat alles rustig was en daadwerkelijk EHBO werd verleend ik in de bestuurskamer heb gewacht.'
Ik hoorde achter mij een klap en zag achter mij het slachtoffer liggen.
Het klopt dat ik bij de rechter-commissaris niet heb verklaard dat het gerucht ging dat [A] het had gedaan.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een tapgesprek (als bijlage gevoegd op pagina 11-13 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gespreksgegevens: 08/710456
Tijdstip: 09-12-11 10:06:29
Beller: [betrokkene 1]
Gebelde: [verdachte]
: (...) Als je maar niet zegt dat je mijn reactie hebt gezien die (onverstaanbaar)..na die klap, zeg maar.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 96 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik ken [A]. Ik ken hem waarschijnlijk via Vak P. Ik heb de naam [A] vóór de zaak al eens horen vallen. Ik heb [A] vast wel eens eerder gezien of gesproken. Misschien dat ik hem wel eens kort gesproken heb bij de voetbal.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 102-105 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Volgens mij kwam [betrokkene 2] binnen toen de begeleider van de stripper nog op de grond lag. Zij heeft dus de commotie meegekregen. Volgens mij gingen er tijdens die betreffende dag al de geruchten rond dat [A] de mishandeling had gepleegd. Ik denk dat [betrokkene 2] hier toen ook bij was of dat ik haar dat verteld heb. Ik weet niet meer exact wie mij heeft verteld dat [A] de mishandeling gepleegd had, maar ik ben direct nadat het slachtoffer met de ambulance was afgevoerd gaan rondvragen wie het gedaan had.
Ik denk dat jullie in ieder geval moeten praten met de broer van [A], [betrokkene 3]. [betrokkene 3] kent mensen van het huidige derde elftal van [C] waaronder [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 10] en ene [betrokkene 11].
Ik denk dat ik met enkele van de hierboven genoemde jongens heb gesproken en dat de naam van [A] ook bij een van deze jongens is gevallen. Daar is waarschijnlijk over gesproken op de avond van het toernooi.
U vraagt mij naar het motief voor de mishandeling. Ik heb van ene [betrokkene 12] of [betrokkene 12] gehoord dat dit met iets uit het verleden te maken had. Het zou gaan over iets wat bij de voormalige discotheek Groothuis in Hengelo (O) zou zijn gebeurd.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 106-109 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
De verklaring van mijn vriendin [betrokkene 2], waarin zij verklaard heeft dat ik naast het slachtoffer stond en mij om hem 'bekommerde', klopt. Met 'bekommeren' bedoel ik kijken of ik iets kon doen. Ik kon voor mijn gevoel niets voor hem doen, dus ik heb dat overgelaten aan mensen die daar meer verstand van hebben en daarna heb ik gewacht in de bestuurskamer en daar kwam [betrokkene 2] toen ook bij mij. Ik zag dat zij behoorlijk in shock was. Ik ken [A] niet goed. Ik wist echter wel wie hij was. Ik bedoel daarmee dat ik hem wel zou herkennen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 19-21 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik was bij het feest dat is gehouden bij de voetbalvereniging de [C]. Ik kwam binnen toen de strip-act bezig was. Ik zag commotie ontstaan. Ik ben toen naar buiten gegaan.
U vraagt mij wat er gebeurd is. Ik heb gehoord dat de bodyguard van de stripster was neergeslagen. Later zag ik dat hij werd opgehaald door de ambulance. Ik ben later naar binnen gegaan om te kijken waar [verdachte] was. Toen ik binnen kwam, zag ik dat [verdachte] bij die man was die op de grond was geslagen. Ik ben toen naar [verdachte] gelopen. Ik vroeg toen aan [verdachte] wat er was gebeurd. [verdachte] vertelde mij dat de man was neergeslagen. Ik kan u zeggen dat [verdachte] inderdaad weet wie het gedaan heeft. [verdachte] heeft echter nooit tegen mij gezegd wie het heeft gedaan. Hij wilde mij daar buiten houden. [verdachte] vertelde wel dat de dader 's middags niet had meegevoetbald, maar wel op het feest was. [verdachte] vertelde ook dat het motief van de dader om de bodyguard neer te slaan, uit het verleden kwam. Er zouden vroeger problemen zijn geweest tussen de dader en het slachtoffer.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 18 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op dinsdag 13 december 2011 te 10:30 uur werd door verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 2] om een aanvullende verklaring op te nemen. Zij verklaarde als volgt:
Vraag: Werden er tijdens de strip-act foto's of filmpjes gemaakt?
Antwoord: Dat weet ik niet. Ik weet wel dat [verdachte] foto's had en dat hij die foto's door heeft gestuurd naar een teamgenoot van hem. [verdachte] zijn computer is gecrasht. De naam van zijn teamgenoot weet ik niet.
Vraag: Wat deed [verdachte] toen jij terug kwam van buiten?
Antwoord: [verdachte] stond bij het slachtoffer en bekommerde zich om hem. Het slachtoffer was verward en zat half rechtop. Naast het slachtoffer zat de stripster.
Vraag: Wanneer heeft [verdachte] jou verteld, wie de mishandeling gepleegd had?
Antwoord: Dit moet ongeveer een maand na de mishandeling zijn geweest. Ik wist het dus al een tijdje.
Vraag: Heeft [verdachte] hierbij ook een naam genoemd?
Antwoord: Nee, hij heeft geen namen genoemd. Hij heeft alleen verteld dat hij wist wie het gedaan had.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 52-56 van het proces-verbaal genummerd PL05CE 2011117511) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van verbalisant:
Ik, verbalisant, verklaar het volgende.
De getuige [B] (stripster) verklaarde tijdens de act een harde klap te hebben gehoord en zij zag aangever [betrokkene 13] hierna roerloos op de grond liggen. Bovenop hem zag zij een man zitten die insloeg op het hoofd van aangever [betrokkene 13].
Getuige [B] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat getuige [verdachte] de verdachte van haar partner heeft afgetrokken. Zij heeft ook verklaard dat ze na het incident met [verdachte] in de bestuurskamer heeft gesproken.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de officier van justitie te Almelo, C. Hofstee, gesloten en ondertekend op 15 december 2011 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van bevindingen van de officier van justitie, mr. C. Hofstee:
In de zaak betreffende de verdachte, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], heb ik verdachte tegen het einde van het verhoor bij de rechter-commissaris op 19 augustus 2011 dringend verzocht om zoveel mogelijk informatie in dit onderzoek aan de politie te verstrekken: namen van mogelijke getuigen, telefoonnummers, foto's en/of films, wat voor informatie dan ook. Dit, omdat tijdens het opsporingsonderzoek bleek dat het erg lastig was om het verhaal van die avond duidelijk te krijgen.
De rechter-commissaris heeft tevens aan verdachte uitgelegd dat het ontzettend belangrijk is dat hij zoveel mogelijk informatie geeft. Zij heeft verdachte erop gewezen dat hij geacht wordt om alles wat maar van belang kan zijn te vertellen. Ook dingen die voor hem wellicht niet relevant lijken, kunnen relevant zijn voor dit onderzoek, heeft zij hem voorgehouden.
Verdachte heeft na het verhoor bij de rechter-commissaris op 19 augustus 2011 gezegd: 'ik heb inmiddels mijn verhaal gedaan, alles verklaard wat ik weet en alle vragen zo volledig mogelijk beantwoord.'
Aan het begin van het verhoor van 6 december 2011 heeft de rechter-commissaris verdachte gevraagd of hij in zijn vorige verhoor op 19 augustus 2011 volledig is geweest."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zijn pleidooi gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie. Die pleitnotitie houdt het volgende in:
"12.In de beleving van cliënt heeft hij op 19 augustus en 6 december 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris geen onjuiste dan wel valse verklaringen afgelegd. Hij volhardt in zijn visie. Cliënt stelt uitdrukkelijk geen meineed te hebben gepleegd ter zake van het afleggen van verklaringen in strijd met de waarheid over het gebeuren op 4 juni 2011, voor zover hij daarvan getuige is geweest. Hij wenst daar nog aan toe te voegen, dat hij nimmer bewust heeft getracht de waarheid te verdraaien, dan wel bepaalde personen te beschermen.
13. Indien en voor zover hij onjuiste verklaringen zou hebben afgelegd, wat niet zo is, kan naar het oordeel van cliënt uit het dossier niet volgen dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Immers, uit het gepresenteerde bewijsmateriaal kan niet worden afgeleid, dat het opzet van cliënt ten tijde van het afleggen van de verklaringen op 19 augustus en 6 december 2011 was gericht op het afleggen van een valse verklaring, geheel of ten dele in strijd met de waarheid, een en ander zoals in de tenlastelegging is geformuleerd."
2.3.
De bewezenverklaring is mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd ontoereikend gemotiveerd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte "opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid heeft verklaard". Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht e n afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2015.