Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het hof, dat op 26 september 2013 had plaatsgevonden. De advocaat van de verdachte, mr. R.B. Schmidt, had een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd over de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit voorschrift vereist dat een afschrift van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep aan de raadsman van de verdachte wordt gezonden.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof bekend was met het feit dat de verdachte zich had laten bijstaan door een raadsman. Desondanks was er geen bewijs dat een afschrift van de oproeping aan de raadsman was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51.2 Sv een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten de tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg stond. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van procesrechtelijke voorschriften, in het bijzonder die welke de rechten van de verdachte waarborgen. De Hoge Raad bevestigde dat de niet-nakoming van deze voorschriften ernstige gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de procedure en de uitspraak van het hof.