Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
Op 2 juni 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane beschikking van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvraag was ingediend door mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, namens de aanvrager, geboren in 1967. De zaak betreft een eerdere veroordeling voor mishandeling en het niet voldoen aan de identificatieplicht, waarbij de aanvrager een geldboete van € 170,- en € 50,- was opgelegd, subsidiair hechtenis. Het Hof had op 8 januari 2008 besloten het hoger beroep tegen deze veroordeling buiten behandeling te laten.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de beslissing tot het buiten behandeling laten van het hoger beroep niet kan worden aangemerkt als een uitspraak houdende een veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het herzieningsverzoek, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad ziet geen ruimte voor de extensieve uitleg van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zoals bepleit in de aanvraag.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissing van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz. Mr. Balkema en mr. Ilsink waren buiten staat om het arrest te ondertekenen.