ECLI:NL:HR:2015:138

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
14/00163
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak was overschreden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Tijdens de behandeling in hoger beroep had de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er meer dan twee jaar was verstreken sinds de aanvang van de zaak, en dat deze overschrijding van de redelijke termijn moest leiden tot strafvermindering.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof had verzuimd om een beslissing te nemen op het verweer van de verdachte met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzuim was van belang, omdat het hof op straffe van nietigheid een met redenen omklede beslissing had moeten geven. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden tijdens de behandeling in hoger beroep.

Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat, gezien de korte duur van de behandeling in eerste aanleg en de opgelegde straf, er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af te doen en verwierp het beroep van de verdachte. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichting van de rechter om hierop te beslissen.

Uitspraak

27 januari 2015
Strafkamer
nr. 14/00163
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 september 2013, nummer 23/002214-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"(...)
- Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn nu meer dan twee jaar is verstreken sinds de aanvang van de zaak. Op de vorige zitting is de zaak aangehouden in verband met het niet verschijnen van een tolk. De overschrijding van de redelijke termijn dient tot strafvermindering te leiden.
(...)"
3.3.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. Het verweer heeft, gelet op de zeer korte duur van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, klaarblijkelijk betrekking op de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase.
3.4.
De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 januari 2015.