ECLI:NL:HR:2015:137

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
14/01381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep na verkeerde indiening van schriftuur

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, heeft een cassatieschriftuur ingediend via zijn advocaat, mr. C.C. Peterse. Deze schriftuur is echter pas na afloop van de wettelijke termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De raadsvrouwe heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk kan worden verklaard in zijn cassatieberoep. Het beroep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, maar de Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet kan worden ontvangen. Dit is gebaseerd op het feit dat de schriftuur niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad is ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat de schriftuur binnen de termijn per fax is verzonden naar de griffie van het Gerechtshof Amsterdam, maar daar niet naar de Hoge Raad is doorgestuurd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook als de schriftuur naar de griffie van het Gerechtshof Den Haag zou zijn verzonden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/01381
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2013, nummer 22/002805-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.C. Peterse, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte kan in dat beroep niet worden ontvangen nu hij in strijd met art. 437, tweede lid, Sv niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen.
De omstandigheid dat - naar in de reactie op de conclusie wordt gesteld - de schriftuur binnen die termijn per fax is verzonden naar en is ontvangen op de griffie van het Gerechtshof Amsterdam en dat aldaar is verzuimd deze naar de Hoge Raad door te zenden, leidt niet tot een ander oordeel, ook niet indien de schriftuur zou zijn gezonden naar de griffie van het Gerechtshof Den Haag.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.