Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 10 juni 2013 is gewezen. De verdachte, geboren in 1983, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het eerdergenoemde arrest, dat betrekking heeft op een strafzaak. De verdediging is in deze zaak vertegenwoordigd door mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. De Hoge Raad oordeelt dat het voorgestelde middel niet kan leiden tot cassatie. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit blijkt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier S.C. Rusche was ook aanwezig bij deze uitspraak.