ECLI:NL:HR:2015:1291

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
14/06182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in huurkoopzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had op 2 september 2014 een arrest gewezen in een huurkoopzaak, waarbij de vordering tot ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van de woning aan de orde was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en arresten van het hof, die aan deze zaak voorafgingen. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat [eiser] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De advocaat van [eiser] heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de stichting SBWE op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is gedaan in het kader van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Uitspraak

22 mei 2015
Eerste Kamer
14/06182
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
de stichting STICHTING BEHOUD WAARDEVOL ERFGOED,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en SBWE.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 1027171/11-356 van de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 juni 2011 en 20 augustus 2012;
b. de arresten in de zaak 200.113.934/01 van het gerechtshof Den Haag van 13 november 2012 en 2 september 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 2 september 2014 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen SBWE is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot tot niet-ontvankelijkheid verklaring met toepassing van art. 80a RO. De incidentele vordering tot zekerheidstelling behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 2 april 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SBWE begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 mei 2015.