Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel
3.Beoordeling van het vijfde middel
4.Beslissing
19 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en had meerdere schriftelijke waarschuwingen ontvangen. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden, waarbij het Hof de strafmotivering baseerde op de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De verdachte had in de periode van oktober 2010 tot november 2010 geld afgedwongen van het slachtoffer door bedreiging met geweld en openbaarmaking van een geheim. De verdediging stelde dat een werkstraf met een voorwaardelijke vrijheidsstraf passend zou zijn, maar het Hof oordeelde anders. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd vastgesteld dat de strafmotivering van het Hof toereikend was en dat eerdere veroordelingen van de verdachte in de strafoplegging waren meegenomen. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest van het Hof werd daarmee onherroepelijk.