Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 december 2013 was gewezen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep, omdat er geen schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. De verdachte, geboren in 1987, had het beroep ingesteld, maar heeft geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet in het beroep ontvangen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van tijdige en correcte middelen van cassatie in het strafrechtelijke proces. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in aanwezigheid van de raadsheren en de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.