Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 4 maart 2013 is gewezen. De verdachte, geboren in 1958, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. D.R. Doorenbos. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel van cassatie niet kan leiden tot cassatie, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van het Reglement op de Rechtsvordering (RO).
Bij de beoordeling van de bestreden uitspraak heeft de Hoge Raad geconstateerd dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Ondanks deze constatering heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden, aangezien de verdachte weliswaar strafbaar is verklaard, maar er geen straf of maatregel is opgelegd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan op 12 mei 2015 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.