In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stokke c.s. en Hauck. De zaak betreft een auteursrechtelijke inbreukactie waarbij Stokke c.s. in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en het arrest van het hof, dat aan de uitspraak is gehecht. Stokke c.s. heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat hen in het ongelijk heeft gesteld. Hauck heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en veroordeling van Stokke c.s. in de proceskosten. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt eveneens tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de beoordeling van de auteursrechtelijke beschermingsomvang en de vraag of er inbreuk is gemaakt, in hoge mate feitelijk van aard is. Klachten die een nieuwe feitelijke beoordeling in cassatie vragen, zijn niet toelaatbaar. De Hoge Raad concludeert dat de door Stokke c.s. aangevoerde klachten niet kunnen leiden tot cassatie, omdat deze niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn. De Hoge Raad wijst Stokke c.s. bovendien in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 13.000,--, conform de Indicatietarieven in IE-zaken.
De uitspraak benadrukt de grenzen van de cassatierechtspraak en de noodzaak voor een voldoende gemotiveerde uitspraak door de feitenrechter, zodat deze controleerbaar en aanvaardbaar is voor partijen en derden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de proceskostenveroordeling.