In deze zaak gaat het om een executiegeschil waarbij de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak doet. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder op 28 januari 2014 gewezen en betrof een geschil over dwangsommen die verbeurd zouden zijn omdat een onrechtmatige publicatie tijdelijk weer toegankelijk was door een technische fout. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 6 december 2012 en een arrest van het gerechtshof van 23 april 2013.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer G. de Groot.