Uitspraak
gevestigd te Leiden,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
1 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Stichting Misrekening en ING Bank N.V. De zaak betreft de vraag of de informatie over het rentepercentage in een reclamefolder van de bank als misleidend kan worden aangemerkt voor de gemiddelde consument, in het licht van de artikelen 6:193a tot en met 193j van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijn 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken. De Stichting had eerder in de feitelijke instanties, waaronder de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, haar gelijk geprobeerd te halen, maar was in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, dat aan de uitspraak is gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de Stichting in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep van ING niet aan de orde.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de Stichting veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ING zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de informatievoorziening van banken worden gesteld en de bescherming van consumenten tegen misleidende reclame.