In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Dinkelland en een verweerster. De Gemeente had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2013, waarin het hof de Gemeente in het ongelijk had gesteld. De verweerster had voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De zaak betreft de buitengerechtelijke ontbinding van een koopovereenkomst van een perceel grond, waarbij de Gemeente zich beriep op tekortkomingen van de verweerster. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de Gemeente niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor faalde het principale beroep en kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad veroordeelde de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster werden begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.