Uitspraak
gevestigd te Nijmegen,
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Katholieke Universiteit tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of het onzorgvuldig declaratiegedrag van een werknemer in een leidinggevende functie een dringende reden voor ontslag op staande voet kan opleveren. De Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen in het Burgerlijk Wetboek, namelijk artikel 7:677 en 7:678, die betrekking hebben op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid om bijkomende schade te vorderen na inroepen van de nietigheid van het ontslag.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de Stichting dan ook verworpen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Stichting veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op een totaalbedrag van € 4.133,34, bestaande uit € 1.933,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig declaratiegedrag door werknemers in leidinggevende functies en de gevolgen die dit kan hebben voor hun arbeidsrelatie.