In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, genomen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissingen van de Rechtbank Rotterdam werden bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat de partij die het beroep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij de cassatie of omdat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de Procureur-Generaal gehoord en heeft besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.