In deze zaak heeft belanghebbende, een belastingplichtige, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014, met nummer 14/00143. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op een verzoek om toepassing van artikel 23a, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De Hoge Raad heeft op 24 april 2015 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 14/05514.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is ingediend, beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, en de waarnemend griffier E. Cichowski.