In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Ontvanger van de Belastingdienst tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een executoriaal beslag dat door de Ontvanger was gelegd op gepachte inventaris in verband met een loonbelastingschuld. De vraag die aan de orde was, betreft de reële eigendom van de derde partij in deze context. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Ontvanger heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl de verweerster een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, en de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het principaal beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft het voorwaardelijk incidentele beroep niet in behandeling genomen. De Hoge Raad heeft de Ontvanger in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op een totaal van € 3.041,34.