In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [A] B.V. te [Q] tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 23 oktober 2014, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een belastingkwestie met betrekking tot een door [A] B.V. voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen op 18 november 2010.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De indiener van het beroepschrift in cassatie was verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk van de volmacht tot het indienen van het beroepschrift over te leggen. Dit verzoek is niet nageleefd, ondanks een verlenging van de termijn door de griffier. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de op 19 januari 2015 ingediende machtiging niet voldeed aan de eisen, waardoor het beroep in cassatie als onbevoegdelijk is aangemerkt.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.