In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2014, nr. 13/00247. Dit hoger beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. AWB 12/3254) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2011, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Belanghebbende heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2015. Van het College wordt een griffierecht geheven van € 493.