ECLI:NL:HR:2014:99

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
11/05623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarin werd geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. De advocaat van de verdachte, mr. M.L.M. van der Voet, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. Echter, het Hof had ook de vrijheid om te besluiten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn slechts in beperkte mate kan worden getoetst in cassatie. Dit betekent dat de Hoge Raad alleen kan nagaan of het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en of het niet onbegrijpelijk is.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, aangezien de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdachte kwam. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om aan het oordeel van het Hof enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

17 januari 2014
Strafkamer
nr. 11/05623
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 december 2011, nummer 23/002114-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof zijn oordeel met betrekking tot het aan de overschrijding van de redelijke termijn te verbinden rechtsgevolg onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2.
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde oordeel het volgende in:
"De verdediging heeft in hoger beroep strafvermindering gevraagd in verband met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM – voor zover het de gedingfase in hoger beroep betreft – is overschreden. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Niet ter discussie staat dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden. Het staat de rechter echter vrij om na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn, te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hof is van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met deze constatering nu de duur van het geding in hoger beroep met name het gevolg is geweest van schorsen van het onderzoek ter terechtzitting zodat onderhavige zaak conform het verzoek van de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd met de zaak van de medeverdachte kon worden behandeld, zodat die overschrijding voor zijn rekening komt."
3.3.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.7).
3.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en dat daarmee art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden. Voorts heeft het Hof – overwegende dat deze overschrijding voor rekening van de verdachte komt – aanleiding gezien te volstaan met deze vaststelling en geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 januari 2014.