Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
22 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1968, was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een politieambtenaar, genaamd [verbalisant 1], door deze in de rechter wijsvinger te bijten. De Hoge Raad oordeelde dat de benadeelde partij, die gebruik maakte van haar bevoegdheid om haar vordering toe te lichten, niet als getuige optrad. Dit betekent dat haar verklaring niet als bewijs kon worden gebruikt in de strafzaak tegen de verdachte. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, met terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de verklaring van de benadeelde partij had gebruikt voor het bewijs, en vernietigde de uitspraak van het Hof voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.