ECLI:NL:HR:2014:972

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13/00305
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1986, had een verzoek tot aanhouding ingediend om persoonlijk aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn hoger beroep. Dit verzoek werd door het Hof afgewezen, wat leidde tot de cassatie. De advocaat van de verdachte, mr. R.F. Ronday, stelde dat zijn cliënt, die op Malta verbleef, graag zijn verhaal wilde doen en dat hij recentelijk clean was. De advocaat-generaal, A.J. Machielse, voerde aan dat er geen bijzondere redenen waren voor aanhouding en dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. Het Hof oordeelde dat de raadsman onvoldoende had onderbouwd waarom de verdachte niet aanwezig kon zijn en wees het verzoek af.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet de vereiste afweging van belangen had gemaakt bij de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. De belangen van de verdachte om zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen, de belangen van de samenleving bij een spoedige berechting, en de organisatie van de rechtspleging waren niet adequaat gewogen. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het Hof ontoereikend was en dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij verzoeken tot aanhouding in strafzaken, en bevestigt dat een ontoereikende motivering kan leiden tot vernietiging van de beslissing.

Uitspraak

22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/00305
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van 28 december 2012, nummer 21/002904-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ter terechtzitting teneinde de in Malta verblijvende verdachte bij zijn berechting aanwezig te laten zijn.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep vermeldt dat de verdachte niet is verschenen en houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter deelt voorts mondeling mede de korte inhoud van een brief van mr Ronday, gedateerd
14 december 2012, waarin hij verzoekt om aanhouding van de behandeling.
De raadsman voegt hier aan toe - zakelijk weergegeven -:
Mijn cliënt verblijft bij kennissen van zijn ouders op Malta. Hij is nu vijf maanden clean. Ik heb de vader van mijn cliënt pas vorige week gesproken hierover. Mijn cliënt wil graag komen vertellen hoe het nu met hem gaat. Het hoger beroep is gericht tegen de door de politierechter opgelegde straf.
De advocaat-generaal voert het woord - zakelijk weergegeven -:
De betekening van de dagvaarding in hoger beroep is in orde. Ik heb geen bijzondere reden gehoord voor aanhouding van de behandeling. De verdachte heeft vrijwillig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn ter terechtzitting. Ik verzet mij tegen aanhouding van de behandeling.
De raadsman merkt op - zakelijk weergegeven -:
Het standpunt van de advocaat generaal vind ik teveel gericht op productie. Mijn cliënt verdient het om persoonlijk te komen vertellen hoe het met hem gaat. Als er een datum bekend is voor een volgende behandeling, dan kan ik hem dat laten weten en dan kan hij ervoor zorgen dat hij dan wel in Nederland is.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek om aanhouding van de behandeling wordt afgewezen. De raadsman heeft onvoldoende onderbouwd waarom zijn cliënt heden ter terechtzitting niet aanwezig zou kunnen zijn. Het hof houdt het ervoor dat hij kennelijk geen gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Het onderzoek wordt aanstonds voortgezet."
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR: 1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof deze afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl het ook niet is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2014.