Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 mei 2012 houdt het volgende in:
"De raadsman deelt mee:
Ondanks pogingen om met cliënt in contact te komen, ben ik er niet in geslaagd om hem vóór deze terechtzitting te spreken. Ik heb de zaak daarom niet met hem kunnen bespreken. Ik draag wel kennis van de inhoud van het dossier.
Het hof heeft de mogelijkheid om de zaak buiten aanwezigheid van cliënt af te doen, indien ik mij daartegen niet verzet. Ik verzet mij daar echter wel tegen. Het bezwaar tegen afdoening van de zaak buiten aanwezigheid van cliënt is reeds door mijn kantoorgenoot mr. Vonken bij brief van 25 januari 2012 aan het hof kenbaar gemaakt. Ik vind het absoluut noodzakelijk dat cliënt ter terechtzitting aanwezig is, al was het maar om kort met hem te kunnen overleggen vóór de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
(...)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter de beslissing van het hof als volgt mee:
Op 15 december 2011 heeft het hof een verklaring als bedoeld in artikel 509a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gegeven. Op die datum is voorts ingevolge artikel 509c van het Wetboek van Strafvordering een last tot toevoeging van een raadsman, mr. Vonken, gegeven.
Op grond van artikel 509d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het hof, bij niet-verschijning van de verdachte in persoon, indien het van oordeel is dat de persoonlijke verschijning van de verdachte noch noodzakelijk noch gewenst is en de raadsman is verschenen en zich daartegen niet verzet, de bepaling van artikel 495a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing laten. De raadsman heeft zich echter verzet tegen de behandeling van de zaak vandaag buiten aanwezigheid van de verdachte.
Ingevolge artikel 495a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof, indien de verdachte in gebreke blijft op de terechtzitting te verschijnen, het onderzoek tot een bepaalde dag uit en beveelt het tevens de medebrenging van de verdachte. Het hof kan echter op grond van bijzondere omstandigheden het geven van een bevel tot medebrenging achterwege laten. Het hof acht dergelijke bijzondere omstandigheden aanwezig. Die bestaan uit (i) de duur van de strafprocedure, waarin de aangifte dateert uit 2008, (ii) de omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep telkens ervoor heeft gekozen niet ter terechtzitting te verschijnen en (iii) het belang van de aangeefster om niet langer in onzekerheid te verkeren over de afloop van deze strafzaak.
Het hof zal daarom overgaan tot de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte. Nu de verdachte ter terechtzitting van het hof op 26 juli 2011 is verschenen, wordt er geen verstek tegen hem verleend en blijft de behandeling op tegenspraak. De raadsman blijft bevoegd tot en belast met de verdediging. De raadsman, die heeft meegedeeld kennis te dragen van de inhoud van het dossier, kan op elk moment tijdens de behandeling van de zaak ingrijpen en naar voren brengen hetgeen hij in het belang van de verdachte acht."